Ten slotte duwde hij de deur open. Hij stond in een donkere gang en merkte dadelijk dat het geen gang was maar een geïmproviseerde schutting, bekleed met zwarte stof en hier en daar zwak verlicht door halogeenspots. De vrouw die net achter het raam zat, raakte nu plots zijn rechterhand aan. Ze was veel kleiner dan hij dacht. Hij vroeg zich af of ze die laarzen zou aanhouden, en of hij nu iets hoorde te zeggen. De vrouw nam het woord. Ze zei wat de prijs was en wat hij daarvoor kon verwachten.
De man liet zich meeleiden. Het kamertje had geen ramen, maar een grote donkere spiegel naast het bed, dat met de kant tegen de muur stond. Hij zat neer op de matras en keek rond terwijl hij zijn das losknoopte. De vrouw deed in een hoek haar beha los zonder te proberen hem uit te dagen. De laarzen gingen uit. Nu vroeg hij zich af of hij zijn sokken zou aanhouden.
“Wat is je naam?”, vroeg ze, terwijl ze naast hem zat en over zijn borst streelde. Ze geurde niet naar een vrouw maar naar poeder.
“Victor”, zei hij.
“Mooie naam, Victor. Ik ben Natalia. Ontspan je.”
De man ademde voorzichtig in haar haren en keek naar de wastafel met het vuilnisbakje waar straks zijn condoom in zou belanden. Zijn stem klonk heel duidelijk toen hij zegde waarvoor hij hier was.
“Ik moet je wat zeggen, Natalia.”
De vrouw streelde de rug van de man die kaarsrecht op het bed zat en keek in de spiegel. Ze zag dat zijn hoofd iets naar het hare hing, alsof hij treurde.
“Ik kwam schuilen voor mijn haat. Ik ben zo kwaad dat ik er bang voor ben.”
“Wij zijn hier allemaal om ons te wreken”, antwoordde de vrouw, werktuiglijk maar vriendelijk strelend. “Alle muren zijn hier vals. Maak je geen zorgen.”
Ze hield haar ogen wijd open tegen de spiegel, omdat ze ze anders gesloten zou hebben.
“Victor.”
Erik Colman
2008