Hij sloeg funky akkoorden uit zijn gitaar en stond daar ook al jaren bekend om. Het was hem al opgevallen dat gebroken funkakkoorden meestal mineurdrieklanken zijn, en dat de mensen daar het meest verbeten op dansen. Volgens een basisregel van de harmonie roept een kleine drieklank nochtans een droevige sfeer op, in tegenstelling tot een majeurakkoord, dat opgewekt klinkt.
Hier week de mening van Steven af van de algemeen aanvaarde theorie. Mineur klonk normaal en evenwichtig, majeur klonk inderdaad opgewekt, maar ietwat gemaakt opgewekt. Hij hield er rekening mee dat hij hier mogelijk alleen mee stond, net als met dat gelijkaardige gevoel over begrafenissen en huwelijken. Op misschien enkele huichelaars na, was het geruststellend zeker dat de droefenis tijdens de afscheidsplechtigheid echt was, primitief en genezend. De koffietafel achteraf had hij ook nog bij geen enkele gelegenheid ongezellig gevonden, en het was hem keer op keer bijgebleven hoeveel plezier de mensen daar maakten, naakt onder hun tranen. Hoe anders was het bij huwelijken, waar de opgewekte sfeer hem ziek maakte tot in zijn bekken, de lachende gezichten zijn kaaksbeen deden gloeien en de gemaakte beloften, obsceen geformuleerd voor een volle kerk, soms zelfs door micro’s, galmden als het spiegelbeeld van het bedrog dat nu al op komst was.
Als muzikant stond het hem vrij om mineurakkoorden te spelen en te bewijzen dat mensen daarop dansen, en alleen al daarom was hij zeker dat zijn leven hem op één of andere manier verwelkomde. Soms voelde hij zich op een podium uitdeinen over de andere muzikanten heen, over hun kokende instrumenten en het publiek, en op die momenten was hij één persoon, een gevoel dat hij koesterde, hij die zich vaak een versnipperde man voelde, niet in staat om iets van zichzelf weerspiegeld te zien in zijn omgeving.
Uitgerekend zijn gitaar bracht hem met grote regelmaat op huwelijksfeesten, maar hij wist zich beschermd door zijn instrumenten, effectpedalen en versterker, die vertrouwd geurden als hij ze opstelde en hem nooit in de steek lieten. Van dat moment tot hij vroeg in de ochtend alles opborg in zijn auto, was Steven gelukkig, en tot de volgende middag waren zijn longen groter, gaf de klok het juiste uur en spraken de buren een taal die hij verstond. Met een dansorkest dat zich Multiple Joyce noemde en dat in al zijn bescheidenheid het beste in de streek was, vond hij zichzelf terug in een zaal achter een café, kabels uitrollend terwijl het geluid van de basdrum eindeloos werd bijgeregeld tot het ook door de luidsprekers als een basdrum klonk. Het orkest besteedde ongeveer even veel tijd aan het opstellen van het materiaal als aan het eigenlijke werk op het podium, en daarom was er altijd een eerste rustpauze nodig, nog voor er gemusiceerd werd, en zelfs voor er publiek was. Steven at broodjes en besprak met de muzikanten de opbouw van de set van deze avond. Iedereen hield daarbij rekening met het feit dat de zanger, een licht bijgelovig genie, de hele volgorde op het moment zelf kon wijzigen. Het hield iedereen wakker tot het slotnummer, waar de deejay het feest overnam en het orkest rustig kon inpakken om te verdwijnen zoals het gekomen was.
Het was tijdens dit halfuurtje wachten op het feestelijke volk, dat de drummer Steven wees op een vrouw die druk doende was achter de bar. Ze was ongeveer vijftig, en eerder gekleed als een gast dan als personeel, maar ondanks haar blote rug en opgestoken haren sorteerde ze glazen en gaf ze bevelen aan de twee obers. De drummer ging wel erg dicht bij Steven zitten, toen hij zei:
”Dat is een tante van de bruid, en ze heeft een oogje op jou.”
Steven, een generatie jonger dan de dame, lachte ongelovig. Hij zag haar nu pas.
“Wil je me vleien of beledigen, Guy? Hoe kom je bij zo’n idee?”
Guy haalde zijn schouders op.
“Ik heb toch ogen, nietwaar. Ze heeft je de hele tijd in het vizier.”
Steven was geïntrigeerd toen hij samen met de rest van de band het podium beklom om aan enkele rustige nummers te beginnen, nu de eerste genodigden binnenkwamen. Hij stemde werktuiglijk zijn gitaar die niet meer gestemd hoefde te worden, keek naar de ogen van zanger en drummer, en zette in. Na drie nummers kwam de man van het geluid aanwijzingen geven, en kreeg Steven de dame weer in het oog. Ze maakte gebruik van de onderbreking om naar hem te zwaaien en naar het podium te komen. Hij keek schichtig achterom, waar de drummer met opgetrokken wenkbrauwen te kennen gaf dat hij het alweer bij het juiste eind had.
“Ik hoor dat jij Steven bent”, zei de vrouw, leunend tegen de monitor voor Stevens voeten. Hij keek geconcentreerd naar die vrouw daar beneden en zei:
”Ja, ik ben Steven. Kent u mij?”
“Ik ben de tante van Sabine. Ik ben blij dat ik je eindelijk zie. Je bent een mooie jongen.”
Als de vrouw nog wat te zeggen had, had hij het graag vernomen, maar de bassist trok zijn aandacht, en de muziek begon weer, deze keer voor een eerste set van anderhalf uur. Steven stak van wal en zag even de blote rug van de tante die weer vertrok, om haar dadelijk en helemaal te vergeten.
Tegen twaalven zaten de leden van de band rond een tafeltje. Een kwartiertje later zou de volgende set beginnen, die tot minstens twee uur duurde. Guy kwam achter hem staan en legde zijn machtige hand op Stevens schouder.
“Sorry dat ik je in het laatste nummer op het verkeerde been zette.”
“Het was mijn fout”, zei Steven. “Ik heb ergens een tel laten vallen.”
De drummer antwoordde niet, maar kneep iets harder in de schouder, omdat de hardnekkige tante weer op komst was.
“Je lijkt wel een beetje op hem”, zei ze.
Steven keek omhoog naar Guy, die weer zijn wenkbrauwen optrok.
“Op wie lijk ik dan?”
“Op Frank. Het is goed dat je gekomen bent.”
Toen het gezelschap overeind kwam om naar het podium te trekken, daagde de tante weer op, met haar fototoestel.
“Mooi glimlachen.”
Op het podium stapte Steven naar het drumstel.
“Wie is Frank?”
“De bruidegom”, grijnsde Guy, en hij tikte af voor alweer een eerste nummer.
Het was half drie. De band had het feest zo vlot op gang gekregen, dat er werd beraadslaagd of er nog een derde, korte set kwam om af te ronden. De zanger overwoog samen met zijn vrouw of zijn stem het zou uithouden, en de keyboardspeler rolde alvast zijn mouwen op. Naast Steven doemde het dominante lijf van de tante op. De alcohol begon haar taal aan te tasten.
“Samen op de foto”, beval ze vriendelijk. Ze wees naar Frank, die ze tot bij hem geloodst had. De bruidegom, een kalm type, zag geen bezwaar, en zei tegen Steven, met zijn hoofd iets naar hem gericht terwijl ze poseerden:
“Je speelt een knap stukje gitaar. Fijn dat je er bent.”
De tante flitste.
Tien nummers, luidde de afspraak. Dan zou de deejay het verder overnemen. Steven gordde zijn gitaar om en keek alweer in dezelfde ogen, recht voor zijn voeten.
“Nog één foto, Steven! Met je hele familie! Wil je niet op de foto met je familie? Ze zullen zo blij zijn!”
Bijtend op zijn lippen speelde Steven een luide intro, nog voor de groep er erg in had. Net op tijd had Guy zijn sticks bij de hand om het nummer op gang te roffelen. Het betekende voor Steven niet meer dan een kort uitstel, want de ontvlamde tante had nauwelijks een slotakkoord nodig om alweer het toestel in de hoogte te steken, en nu eenvoudig te scanderen:
“Steven en Frank en het hele gezin! Steven en Frank en het hele gezin!”
Steven keek naar Guy, zette zijn gitaar tegen de versterker en ging op zijn knieën op het podium zitten, met zijn gezicht op een hand afstand van het hijgende familielid.
“Tante”, zei hij, “ik heb slecht nieuws. Steven is dood. Hij is onder een tram gelopen. Ik ben de jongen die gitaar speelt vanavond.”
Hij nam zijn instrument op en speelde, en voelde zich meer dan ooit welkom in zijn leven.
Erik Colman
2008