Een luchtje scheppend in de stedelijke straten zag ik een doodgereden kat op het voetpad. Verdraaid, dacht ik, zo'n dooie kat dat is toch niet alles, en ik schoof mijn voet onder het overschot. Met een sierlijke lob mikte ik het dier in de goot. Daar in de goot, zo bedacht ik nog, ligt het beter dan op het voetpad, al was het alleen maar omdat creperende en gecrepeerde individuen volgens het boekje in de goot liggen. En nooit, bij mijn weten, op het voetpad, waar mensen stappen, om maar te zwijgen over rolstoelen en skateboards.
Dus ik was eigenlijk wel tevreden over mijn initiatief. Maar deksels, het mocht gauw blijken dat we toch niet allemaal eender zijn. Een medemens met een spartaans kapsel in de vorm van een stalen borstel, stond mij te bekijken alsof ik net een noodlijdend kindje met vragende oogjes en een ontbrekend melktandje uit de weg had geschept. Hij was zo nogal geschokt, en het absoluut niet eens, en hij had een gestructureerde mening. En dan had hij nog niet eens gesproken.
Toen liet hij zijn stalen borstel wat scheef hangen, en hij stond mij vrij cynisch te woord. Hij zei:
"Wel wel, meneer schopt katten in de goot. Voelt dat prettig aan, katten in de goot schoppen?”
Dit soort vragen is in de regel retorisch bedoeld, en behoeft dus geen enkel antwoord. De toegesprokene voldoet ruimschoots door overvloedig te blozen en zichzelf als een worm te beschouwen. Nu kan de toegesprokene anderzijds ook een puntig antwoord verzinnen, en dan zal het resultaat niet uitblijven. Hij zal zich de situatie geheel meester weten en de koele vragensteller als een mislukte pudding in elkaar zien bloeberen. Dus wat dacht u, ik verzon me daar even een fijne repliek, en ik schoot hem zonder met mijn ogen te knipperen op mijn belager af. Ik zei dit:
"Niet zo fijn als een levende, moet ik wel zeggen. Deze is al wat opgesteven, en dat ligt niet zo lekker rond de voet."
Ik diende dit smaakmakertje luchtig op en gebruikte een vinnige intonatie, teneinde een maximaal effect te sorteren. Natuurlijk was het bingo. De borstel stond te wankelen. Ik krabde onder mijn oksel en genoot van het leven. Toen zette de tegenspeler zijn face weer op poker en schoof mij het volgende toe.
"Ik vraag me soms af wat mensen zoals u doorstaan hebben."
Hij keek rustig naar een voorbijrijdende bus en gunde mij de tijd om deze doordenker te verwerken. Ik kreeg er echter kop noch staart aan. Er zat, zo scheen het mij, niets anders op dan hem even in de kaart te spelen en een kleine toelichting te vragen.
"Doorstaan? Pardon?"
"Ja, in hun jeugd. Frustraties. Pijnlijke momenten. Vernederingen." Hij zuchtte meelevend, want hij wist er alles over.
Ik gaf hem de volgende kluif. Let op.
Ach zo !", zei ik. "Ach zo, u ziet een verband tussen mijn opvoeding en het feit dat ik die kat in de goot schop !"
"Dat verband is er zonder enige twijfel", snorde hij behaaglijk.
"U denkt dat ik die kat een schop geef omdat mijn vader mij in het kolenhok opsloot? En omdat mijn moeder zei dat ik krom liep?"
"Dat bedoel ik nu", zwamde hij voort.
"Of omdat die smerige kat van mijn grote broer mijn kanariepietje heeft opgegeten? Denkt u dat?"
"Ik denk dat niet, ik weet dat", zei hij kernachtig. Hij knikte en vertoonde veel spijt op zijn gezicht.
"Ik weet dat u daarom katten schopt", besloot hij", "omdat u met de pijn uit het verleden geen blijf weet."
"Haha, dan heb ik u mooi te grazen", zei ik triomfantelijk, "want wij hadden in het weeshuis helemaal geen kolenhok, en mijn moeder heb ik nooit gekend, en ik mocht van de nonnen helemaal geen kanariepietje houden! Daar staat u van te kijken, niet, met uw theorietje? Haha !"
Ik ben opgestapt en heb de sufferd daar gewoon voor lul laten staan.