Ik nam plaats op de achterbank en keek tevreden om me heen. Het was een fijne taxi. Duits en één en al leder.
”De Stationsstraat alstublieft”, zei ik tegen de chauffeur. Deze bekeek mij een moment door zijn spiegeltje en vroeg:
“Moet u een trein hebben?”
“Neen”, zei ik, bereid om de man alle informatie te geven die hij nodig had.
“Neen, beste taxichauffeur”, zei ik, “ik moet geen trein hebben. Ik ga op bezoek.” Ik keek door het raampje naar de duiven op het plein en zag dat het leven goed was.
“Gaat u op de hoeren?”, vroeg de chauffeur door zijn spiegeltje.
“Dat”, repliceerde ik assertief doch kalm, “gaat u geen kloten aan.”
“Toch wel”, kreeg ik te horen, “want als u op de hoeren gaat dan rijd ik niet.”
Dit ontstemde mij. Het ging naar mijn mening verder dan wat hij in het kader van zijn beroep hoorde te weten. Dit maakte ik dan ook duidelijk.
“Beste man, wat u moet doen is naar mijn bestemming rijden, en niet vragen wat ik daar ga uitvoeren. Discretie is één van de kenmerken van de professionele taxivoerder.”
“Ik rijd niemand naar een oord waar hij ontucht wil bedrijven. Zoveel moet duidelijk zijn.” De ogen in het spiegeltje stonden streng, en ik voelde dat het hier geen grappenmaker betrof.
“Alles wijst erop dat ik een andere taxi zal moeten nemen”, stelde ik met een zucht vast, “zodat u weer wat minder verdient vanavond. Om van de fooi maar te zwijgen.” Ik knoopte berustend mijn jasje dicht en gebaarde dat ik het portier ging openen. Dit zorgde voor enige commotie in het spiegeltje. De staatsburger draaide zich zelfs naar me toe, en zijn ogen verrieden grote bezorgdheid.
“Wacht”, piepte hij. “Kunt u mij beloven dat u geen onkuisheid zult bedrijven?”
“Dat kan ik helaas niet”, zei ik met een spijtige stem, hoewel ik gewoon mijn tante ging bezoeken. Weerom greep ik naar de fraaie deurknop.
“Ik heb vijf kinderen!” klonk het gekweld. “Ik moet alimentatie betalen! Kijk, ik zal u afzetten in een zijstraat van de Stationsstraat, en dan hoef ik niet te weten wat u verder doet. Dan kunt u stiekem toch doen wat u wilt. Is dat geen goed voorstel? Hm?”
“Geen sprake van”, want in onderhandelen ben ik keihard. “Ik neem een taxi en ik wil op mijn bestemming afgezet worden. Dit staat voor mij als een paal boven water.”
“Ik kan het niet!” krijste hij. “Ach Heer, wat staat mij te doen?”
Hij wilde klapwieken met zijn armen en bezeerde zich danig aan het hendeltje van zijn dakraampje.
“Goed”, zei ik tolerant. “Ik heb de oplossing. Ik rijd naar de Stationsstraat en u komt hier op de bank zitten. Dan kunnen ze u op de Dag des Oordeels absoluut niks maken. Is dàt geen idee? Nu vraag ik u!”
Er verscheen een warme gloed op het gemartelde hoofd, en het scheen mij toe dat er licht-klassieke muziek weerklonk. Hier hadden twee mensen met een zulkdanig verschillende achtergrond, bewezen dat het mogelijk is dat wij in harmonie samenleven. Ik wipte uit de wagen en nam plaats achter het stuur. Mijn compagnon nestelde zich achteraan in het geurige leder.
“Even voorverwarmen”, zei hij, “het is een diesel.”