Moedeloos staarde ik uit het raam. Men zou voor minder. Ten slotte kwam Eva achter mij staan en maakte ze een einde aan de stilte door erin te spreken.
“Je zit daar nu al uren voor het venster. Scheelt er wat?”
“Ja”, zei ik. “Ik ben moedeloos. Daarom staar ik uit het raam.”
“Waarom ben je dan zo moedeloos?” vroeg ze medelevend.
Ik zuchtte vertwijfeld. De waarheid was hard, maar ik besloot haar niet langer te ontvluchten. Een en ander diende bij de naam genoemd te worden.
“De wereld”, zei ik, “is vaal en grijs. Kleurloos. Saai. Eentonig. Deprimerend.”
“Lieve schat”, kreunde ze terwijl ze liefdevol mijn moegedragen schouders kneedde. “Ik heb zo met je te doen. Ik wou dat ik je kon helpen in deze moeilijke periode. Zal ik het rolluik ophalen?”
“Neen”, zei ik starend. “Laat het rolluik zoals het is. Neergelaten. Gesloten. Dicht. Toe.”
“Maar het zal je opbeuren. Er zal licht in huis komen.”
“Neen”, staarde ik. “Ik zou het niet aankunnen. Ik besef hoe vaal, grijs, kleurloos, saai, eentonig en deprimerend de wereld is. Ik zou de schrijnende ironie van het zorgeloze zonlicht niet verdragen.”
“Maar waarom vind je dat de wereld zo deprimerend is?”
“Vaal. Grijs. Kleurloos. Saai. Eentonig.”
“Ja. Waarom toch? Zeg het me! Ach, zeg het me!”
“Kijk maar eens naar buiten”, staarde ik.
“Maar dat is de wereld niet!”, schreeuwde ze terwijl ze woest kneedde. “Dat is het rolluik! Het rolluik is grijs!”
“Vaal. Kleurloos. Saai. Eentonig. Deprimerend. Maar laat het rolluik zoals het is. Neergelaten. Gesloten. Dicht. Toe.”
“Maar hoe kan je dan beter worden?”, kneedde ze teder.
“Ik kan niet beter worden”, staarde ik somber.
“Je zit in een vicieuze cirkel”, kneedde ze.
“Dat zou me geen fluit verwonderen”, staarde ik.
“Het rolluik is neergelaten. Het rolluik is kleurloos. Je wordt moedeloos. Daarom moet het rolluik neergelaten blijven. En daarom blijf je moedeloos. Begrijp je?”
“Dat is een fijne analyse van de toestand, die je me daar kneedt”, staarde ik. “Er moet iets gedaan worden om de vicieuze cirkel te doorbreken. Is het mooi weer buiten?”
“Ja! De zon schijnt prachtig, de vogeltjes fluiten, de bomen…”
“Dan wacht ik”, staarde ik beslist, “tot het strontregent. Dan halen we het rolluik op. Met mijn zonnebril op zal ik getuige zijn van de geleidelijke opklaring. Het moet gedaan zijn met die vicieuze cirkel.”
Het zweet parelde op mijn voorhoofd.
“Lieve schat”, kneedde ze ontroerd.