Op een zonnige dag stak ik de straat over. Ik deed dit op reglementaire wijze. Zijnde over het zebrapad en met een groen lichtje aan de overkant.
Volledig in mijn recht dus, zou ik zo zeggen.
Komt daar een gozer met een Mercedes aangescheurd. Een 300 SEL met van die aluminium velgen. Ik had hem nauwelijks gezien, of knots. Ik voer een dubbele salto mèt schroef uit en kom op zijn dak terecht. Weer knots. Ik denk: dit is wel goor.
Nu was het een mooie dag. De flurk had dus zijn dakraampje opengedraaid. Ik lag daar pats in te gapen, in dat gat, recht op de flurk zijn schedel.
Dit is toch wel goor, denk ik.
Hij kijkt omhoog.
”Zal het een beetje gaan?” informeer ik. “Ik vraag u, had ik groen en u rood of had ik rood en u groen? Dat vraag ik u.”
”Ik weet maar één ding”, bromde de flurk, “en dat is dat er een snul door mijn dakraampje ligt te lullen. Het staat me niet aan. Bovendien maak ik me zorgen over mijn metaallak, vooral als die snul een riem met ijzeren gesp in zijn broek mocht komen te dragen. Het staat me allerminst aan.”
”Mag ik mijn vraag herhalen?”, oreerde ik door het gat. “Had ik groen en u rood of had ik rood en u groen?”
De flurk fronste. “Mag ík een vraag formuleren? Draagt u een riem met ijzeren gesp in uw broek?”
Ik zuchtte neerbuigend. “Wiens vraag was er eerst? Voor de laatste keer: wie had er groen?”
De flurk reageerde als volgt. “Uw obsessie over kleuren”, reageerde hij, “hangt mij fris de voeten uit. Zwart of wit, het is mij allemaal om het even. Rood of groen dus ook.” En hij verkocht mij een reuze opstopper, recht door het gat, krak op mijn raap, alvorens het gat dicht te draaien.
Toen gaf de flurk gas, met zijn 300 SEL. En ik kan je vertellen: die bakjes trekken behoorlijk op. In die mate zelfs dat ik van het dak afschoof en plat op mijn buik op het wegdek terechtkwam.
Dit is toch wel goor, dacht ik.
Maar mijn dag was niet verpest. Neen. Die van de flurk waarschijnlijk wel.
Want had ik een ijzeren gesp in mijn broek? Ja toch?