Op maandagavond vroeg de Vrouw met de Baard om een gesprek bij de directeur van het circus.
“Meneer de directeur”, zei zij met bevende stem, “ik ben hier niet gelukkig. Ik vraag mijn ontslag.”
Op dinsdagochtend zeepte zij haar kin in, en zij was bang om de middelmatige vrouw die zij misschien zou zijn.
21 april 1998
Geachte heer Van Bavel
Op 20 april hebt u telefonisch een offerte gevraagd voor renovatiewerkzaamheden aan uw woonst aan de Coveliersstraat 12. Wij zouden graag nog eens de verbouwingen op een rij zetten die u verlangt:
-twee ramen dichtmetselen aan de voorzijde;
-één voordeur dichtmetselen;
-alle ramen aan de achterzijde dichtmetselen;
-vier lichtkoepels verwijderen en dak dichtmaken;
-venstertje aan zolder dichtmetselen.
Wij zouden u erop willen wijzen dat de lichtinval in uw woning op deze wijze sterk zal verminderd worden, daar enkel uw schoorsteen (ca. 15 cm. doorsnede) nog een verbinding met de buitenwereld verzekert.
Indien u zeker bent dat uw beslissing de juiste is, verzekeren wij u vakwerk zoals u dat alleen van onze firma kunt verwachten.
Met de meeste hoogachting,
S. Devadder
Vadder Building Constructions n.v.
Zuster Bénédicte was tijdens haar leven, dat nochtans onopvallend en godsvruchtig was verlopen, een keer of zeven, acht zondig geweest, was het niet in haar daden, dan toch alleszins in haar gedachten.
Na haar dood kreeg zij hiervoor op haar blote billen van Onze Lieve Heer, en dit was eigenlijk haar eerste erotische ervaring.
“Dat is niet relevant”, zei Marie-Antoinette ernstig.
De aarde scheurde open, de sterren werden rood als bonkende ingewanden en Marie-Antoinette stak een sigaret op. God wist welke woorden zij dadelijk nog zou gebruiken.
“Ik heb geen karakter”, kloeg Walter. Hij doelde op de vijfde keer dat hij weer was beginnen roken.
Paul, die behalve een goede vriend ook een diep denker was, haalde adem en reageerde:
“Het feit dat je dat beseft is al een goed begin, Walter. Zelfkennis is slechts weinigen gegeven.”
Ten eerste stak Paul op die manier een hart onder de riem van zijn gekwelde kameraad. Bovendien had hij uiteraard gelijk: wie doordrongen is van de zekerheid dat zijn persoonlijkheid van nul en generlei waarde is, staat een grote stap voor op al de anderen.
De kinderen van Bavo De Ridder hadden reeds alle drie aanvaringen gehad met de jeugdrechter. Nochtans was het gedrag van Bavo zelf onbesproken, en nooit had hij zijn kroost het slechte voorbeeld gegeven.
Wat hun moeder betreft: mevrouw Clara De Ridder-Taeymans reed om persoonlijke redenen met een tractor rond en was in de regel ’s avonds pas laat thuis. Wellicht lag hier de kiem van het toenemend delinquent gedrag van de kinderen, ttz. in het feit dus dat die mevrouw zo laat naar huis kwam. In ieder geval werden zij in de lagere school ook erg uitgelachen over dat van die tractor, en de klasgenootjes lieten het niet na boertige geluiden te maken terwijl zij rondliepen over de speelplaats, doende of zij een landbouwvoertuig bestuurden.
Het toeval wilde dat het gevechtsvliegtuig uitgerekend neerstortte op een kermisplein. Het dook het smoutebollenkraam binnen en vloog er langs achteren weer uit. Als bij wonder raakte niemand gewond, maar er lag overal wel veel bloemsuiker. En dan te weten dat de burgemeester het dak van zijn auto had laten openstaan. De piloot kon al direct met spons en zeemvel aan de slag. “Ge zet hier geen voet vandaan”, kijfde de verbolgen burgervader tegen de aangeslagen vliegenier, “voor ge dat smerig poeder van mijn zetels gekregen hebt.”
“Een fijne dag nog, meneer Winner!” straalde de bankdirecteur luidruchtig. Als de klant het bureau verliet met een gevoel van verlichting, kan dat alleen maar zijn omdat hij net voor een fortuin was opgelicht. De bankdirecteur stak een dikke sigaar op en lachte in zijn vuistje, en het mag een straf van God heten dat hij zijn vuistje lelijk verbrandde aan zijn dikke sigaar.
Johnny kwam thuis van zijn werk en vond zijn hoofd in een doos onder aan de trap. Weliswaar een kopie in klei, maar het bleef toch even schrikken. “Die kunstenaars”, dacht hij. “Ze weten niet goed wat ze doen, maar ze doen het verbazend knap.” Onwillekeurig betastte hij zijn hals, en zijn grootste wens was een warm bad met veel schuim.
“Kain”, oreerde professor Schlüsselhänger, “kennen wij eenvoudig als degene die zijn enige broer Abel wreed vermoordde. Zijn wij anderzijds niet blind gebleven voor het feit dat deze man, in een wereld waar slechts twee mannen elkaars directe rivaal konden zijn, als allereerste het recht van de sterkste deed gelden? Deze vader aller macho’s maakte zichzelf met één welgeplaatste dreun tot vader van ons allen. Hij overklaste moeiteloos de zwakke flapdrol Adam, die genoegen mocht nemen met het imago van seniele grootvader, de sufferd die door de eerste de beste vrouw tot zonde werd verleid.”
Schlüsselhänger keek dreigend rond in de duistere zaal. “Niet de kinderloze pacifist Abel”, brulde hij met overslaande stem, “maar Kain werd het fundament van de hele menselijke beschaving! U, papa Kain, de eerste moordenaar, man van de actie, u moeten wij danken en eren. Gij maakt dat wij bestaan, gij leeft in onze daden.”
De assistent vatte post achter de rolstoel, en met de handen in de hoogte gestoken liet de professor zich buitenrijden. De zaal loeide uitzinnig om een bisnummer.
In het Land Waar Alles Goed Was, vergaf iedereen de fouten van al de anderen, vaak zelfs nog vóórdat die begonnen waren aan de uitvoering ervan. Een echte misstap kon men derhalve niet meer begaan, vermits de gloed van de absolutie op voorhand al op het gezicht van het slachtoffer brandde. Men begrijpt dat hierdoor ook slachtoffers eigenlijk niet meer bestonden: een mens kan onmogelijk benadeeld worden door iets dat hij zelf met zijn liefde onschadelijk heeft gemaakt.
Het dient wel gezegd dat in het Land Waar Alles Goed Was, alle burgers met een nogal debiele glimlach rondliepen. Dikwijls had men zin om eens stevig op één van die lauwe smoeltjes door te rammen, maar zoiets werd geenszins kwalijk genomen.
Na een tip van de dierenbescherming moest Boer Karl het gaan uitleggen bij de rijkswacht. Als een soort van aardigheidje had hij bij een eend een navelpiercing aangebracht (op de plaats waar een eend een navel had, mocht een eend een navel hebben).
“Raak daar maar eens wijs uit”, schudde de eenvoudige landman het hoofd, toen hij na een verhoor van twee uren weer op straat stond. “Vorige week hebben ze mijn broer, boer Ruud, twee uren vragen gesteld omdat hij kwaad was dat zijn dochter zo’n ringetje in haar buik had. Zou de herberg al open zijn, want van al dat spreken is mijn keel als schuurpapier zo ruw.”
“Mijn vissen!” kreet Jeroen De Blaeser smartelijk. “Wat is er nu weer met mijn vissen gebeurd!”
Het was gewoon zijn eigen schuld: de dieren kregen al weken geen eten, omdat ze naar zijn mening te dom keken. Alsof men een diersoort op zulke korte termijn kan verbeteren.
Zijn arts had hem al herhaaldelijk gezegd: Meneer De Blaeser, als u uw pilletjes niet blijft nemen, zullen uw problemen zich blijven opstapelen. Jeroen echter nam zijn pilletjes niet, en hoeveel verdriet het hem ook deed, zijn vissen kon hij gaan begraven. Sommige mensen kunnen zo echt hun ongeluk opzoeken!
Een duif is een vleermuis
in Gods fantasieën
Een schaap slechts een wolf
door de Schepper herdacht
Hij heeft met de geestdrift
van duizend genieën
De nar op de troon
van de koning gebracht.
Een gure wind sneed over de vlakte. Striemen water raasden over de harde grond. Op deze ruwe novemberdag sprak de Meester van het Braakland weer zijn volk toe. Hij stak zijn armen in de lucht en verhief zijn stem.
“Onderdanen”, sprak hij, “wij maken vooruitgang. Wij laten ons niet ontmoedigen door hen die ons bespotten. We blijven vechten voor een betere samenleving en graven verder, dag na dag, uur na uur. Niets kan ons tegenhouden.”
De Meester ademde zwaar. Hij liet zijn armen zakken en sloeg zijn ogen neer. Soms viel zijn taak hem erg moeilijk. De wormen kwamen nooit naar zijn toespraken, maar hij wist dat ze naar hem luisterden, gehurkt in groepjes, diep onder de grond.
De internist-voedingsdeskundige dr. Van Bambost gaf het TV-debat een interessante wending door zijn relativerende visie op het dieet van de centrale gast. Van Bambost schetste zijn vermoeden dat de heer Fons Verbist honderd jaar was geworden ondanks, en niet dank zij het spraakmakende feit dat hij uitsluitend compost met ketchup at.
“Me dunkt”, zei Waldorf tegen Rudolf, “ dat wij elkaar nog niet afdoende vermorzeld hebben. U bent immers nog daar, en ikzelf heb nog steeds energie over om u te haten. Zoudt u mij thans uit uw lijden willen verlossen? Het is het minste dat u voor mij kunt doen, zoals wij in de loop der jaren een intense band met elkaar hebben opgebouwd.”
“U vertelt bronklare waarheden”, gaf Rudolf toe, “maar wij schijnen zo sterk aan elkaar gewaagd te zijn dat uw verzuchting wellicht een droom moet blijven. Zodanig recht kijken wij in elkaars ogen dat wij misschien van elkaar zullen moeten gaan houden. U van mij en ik van u, tot de dood ons scheidt.”
Door de bossen scheurde een lach van twee, en het was of de donder de toppen van de hoogste bergen raakte, zo volmaakt en zo machtig.
De schrijver verwachtte de Nobelprijs te winnen door over zichzelf te schrijven. Hij vond dat niet egocentrisch, “want”, redeneerde hij, “als ik schrijf over mijzelf schrijf ik over de menselijke natuur, en zodoende over de hele mensheid.”
Zoals meestal het geval is, haalde hij voor een stukje gelijk, want hij won geen Nobelprijs, en de mensheid natuurlijk ook niet.
Indachtig de beproefde volkswijsheid "Eerlijk duurt het langst" besloot Sven De Ridder eerlijk als goud te worden. Hij ondervond een aantal dingen, ten eerste dat eerlijkheid in woorden automatisch een zekere vrijheid in de daden waarborgt, en anderzijds dat het verblijf in een lege kamer inderdaad lang duurt.
"Mijn gitaar een fallussymbool?" herhaalde de gitarist, en zijn ogen stonden vol vraagtekens.
"Wat is een fallus?"
"Dat is je piemeltje", fluisterde de drummer. De journalist schuifelde ongemakkelijk heen en weer op het namaaklederen stoeltje.
"Mijn piemeltje", echode de gitarist. "En een symbool?"
"Dat is als je net doet alsof een ding een ander ding is", zei de drummer zacht. Er stonden fijne druppeltjes op zijn voorhoofd. De hotelkamer rook muf.
"Dus", vervolledigde de gitarist, "deze meneer wil weten of ik elke avond gitaar speel op mijn piemeltje?"
"Ja, maar andersom", schraapte de drummer. De interviewer knikte heftig van ja.
"Ik geloof van niet", zei de gitarist. Hebt u nog vragen?"