De keuze van Koos van der Waals

Drie jaar voor een zuiver geweten

– 1 –

24 Dec. [1946] kreeg ik bij wijze van Kerstcadeautje bericht dat ik was afgewezen. Op 2 Jan. moest ik mij melden. (…) Op 30 Jan bracht de MP [Militaire Politie] mij onder bewaking naar Gorcum.

Zo neemt het leven van mijn vader J.J. (Koos) van der Waals een beslissende wending. Hij is dan 21 jaar. Hij weigert dienst te nemen in het leger en komt daarvoor in de gevangenis. Dit essay gaat over hem en zijn keuze voor vrede.

Geboren in 1925, was hij 15 jaar aan het begin van de Tweede Wereldoorlog en 20 tijdens de bevrijding. Daardoor wist hij heel goed wat het betekende om te leven onder militaire bezetting.

Vrede lijkt in ons deel van de wereld nu al 75 jaar nét zo gewoon als brood op de plank of water uit de kraan. Oorlog, honger en dictatuur zijn voor de naoorlogse generaties niet een allesoverheersend schrikbeeld, maar beelden uit een film.

– 2 –

Dit verhaal is gebaseerd op de nagelaten cahiers die Koos van der Waals in zijn regelmatige handschrift volschreef. In 1946 startte hij ermee, tot 1954 ging hij ermee door.

Deze schriften bevatten een weerslag van zijn opvattingen en activiteiten uit die jaren. Hij gebruikt ze als dagboek, logboek, schetsboek, dicht- en opstellenbundel en persoonlijk archief. Aan het papier vertrouwde hij zijn vragen, bekommernissen, twijfels en keuzes toe. En wat hij mooi vond en voor zich zag.

Schrijven is voor hem in deze periode na de oorlog als jongvolwassene dé manier om zijn geest te scherpen en ruimte te scheppen in wat hem beknelt en beperkt. Het is een procedé waar hij later veel aan zal hebben. Als de omstandigheden weinig keus laten, zit de vrijheid van binnen, zo zal hij in gevangenschap ervaren.

– 3 –

De oorlog is in voormalig Nederlands-Indië, net als in Nederland, in 1945 voorbij. Op 15 augustus geven de Japanners zich over. Direct breekt de Indonesische Onafhankelijkheidsstrijd (de Revolusi Nasional Indonesia) uit, en al na twee dagen, op 17 augustus, roepen Soekarno en Hatta de onafhankelijke Republiek Indonesië uit.

In Nederland weerklinkt dan de roep om militair ingrijpen. De 20-jarige Koos leest in de krant dat lichting 1925 voor Indië is bestemd. Net als andere jongens van zijn leeftijd heeft hij behoefte aan avontuur. Het spreekt hem aan om meer van de wereld te zien. De woelingen in de Oost bieden daartoe een kans. Maar als geëngageerde jongere met een eigen meningsvorming hoort hij buiten zijn directe omgeving ook geluiden die hem langzaam op andere gedachten brengen.

Hij schrijft in zijn dagboek: Nu had ik langzamerhand leren begrijpen, wat voor vuil spel daar eigenlijk in Indië werd gespeeld. (...) Geleidelijk rijpte in mij het besluit om te weigeren, wat ik met Nieuwjaar ‘46 tot grote ontsteltenis der ganse femielje voor ‘t eerst aan de openbaarheid prijs gaf.

– 4 –

Zijn familie is geschokt. Weígeren? En wat dán? Koos staat helemaal alleen in zijn keuze. Hij gaat zich nóg meer verdiepen in de actualiteit en de achtergronden en denkt na over zijn argumentatie. Voor zichzelf beantwoordt hij de vraag waarom hij eigenlijk wil weigeren:

Eerst, omdat ik niet aan de onderwerping der Indonesiërs wil meewerken. Ik voel, dat ik dit niet zou kunnen. Bijna iedereen verklaart me voor stapelgek. Nergens heb ik steun, zodat ik begin te twijfelen. Heeft weigeren wel zin?

Het brengt hem tot het schrijven van zijn beginselverklaring:

Hieronder volgt een samenvatting van de redenen, die aan mijn weigering van elke militaire dienst ten grondslag liggen:

1. Ik weiger mijn medewerking aan het militair apparaat, omdat het mij wil dwingen tot het doden van evenmensen, wanneer dat nodig wordt geacht. Zijn geest is een ontkenning van de eerbied voor het leven. Daar ik ervan overtuigd ben, dat elk mens met een taak, een doel in het leven is geroepen, mag ik den medemens niet doden en hem daardoor beletten, zijn roeping te volgen.

2. Nooit zou ik een goed militair kunnen zijn, daar ik mij bij elk bevel zou afvragen: Kan ik deze daad voor mijn geweten verantwoorden? Naar mijn mening is ieder normaal mens ten volle voor eigen daden aansprakelijk. Een mens zonder verantwoordelijkheidsbesef is een automaat of een beest; verantwoordelijkheidsgevoel is een kompas, dat ons in de rechte koers houdt, ons van veel kwaad afhoudt. Daarom kan ik niet dienstnemen in een leger, dat mij - in schijn - mijn verantwoordelijkheid wil ontnemen.

3. De afgelopen oorlog werd gevoerd onder de leus: Voor Vrede, Democratie en Welvaart. Nu wij op de puinhopen een blik rondom ons werpen, zien wij niets dan armoede, honger en degeneratie overal. Ik vraag mij af: Is dit resultaat, deze ellende, gevoegd bij de dreiging van een nieuwe oorlog die nog veel verwoestender dreigt te worden, wel de bloedige offers waard? In ieder geval is het duidelijk, dat oorlog nooit en nergens een oplossing kan brengen.

4. De na-oorlogse moeilijkheden eisen een geest van internationaal vertrouwen en samenwerking.

– 5 –

In deze fase van politieke bewustwording ziet Koos van der Waals zichzelf binnen een bredere beweging van gelijkgestemden. Veel opgeroepen dienstplichtigen hebben net als hij bezwaren. Tussen 1946 en 1949 worden ruim 110.000 Nederlandse dienstplichtigen naar Indonesië verscheept tijdens de politionele acties en wordt zelfs de Grondwet gewijzigd om dienstplichtigen ook tégen hun wil te kunnen sturen.

In deze jaren willen ruim 4.000 jongens en mannen – nog in Nederland – dienstweigeren. Ze worden zo veel mogelijk ontmoedigd en onder druk gezet, waarna meer dan de helft van hen zich alsnog inscheept naar Indonesië. De dienstplichtigen die aan hun bezwaren vasthouden, worden door de krijgsraad beschouwd als deserteurs en komen in de gevangenis terecht, vaak met een extra zware straf. Koos is een van hen. Hun bezwaren tegen uitzending naar Indonesië worden als politieke bezwaren opgevat, waarvoor de Dienstweigeringswet geen ruimte biedt.

Tussen zijn besluit dienst te weigeren en de dag waarop hij door de militaire politie van huis wordt gehaald denkt Koos na over wat hij dan al noemt de oorlog in Indonesië: De oorlog in Indonesië is een misdadige poging om de klok terug te zetten: het koloniale tijdperk is voorbij. Wij kunnen de klok niet terug zetten en hebben bovendien niet het recht om de Indonesiërs de verlangde onafhankelijkheid te onthouden - het staat niet aan ons ter beoordeling of ze daar voor zelfbestuur rijp zijn.

Maandag 3 februari 1947 wordt hij definitief voor de keus gesteld … en weigerde, zij ‘t met een benepen hart. Nu kwam ik in de 6-persoons cel, naast Jan de Jong. Alles ging stukken beter dan ik had durven hopen. Langzamerhand kwam de klaarheid.

– 6 –

De Krijgsraad te Velde te Rotterdam behandelt op woensdag 28 mei 1947 de zaak tegen Koos van der Waals en zijn drie principiële mede-dienstweigeraars Erik, Jan en Theo. Allen hadden als motief voor hun dienstweigering opgegeven dat zij op grond van gewetensbezwaren handelden.

De vader, de zus en de vriendin van Koos – Wijnie – zitten op de tribune. Ze wuiven naar elkaar. Wijnie scheen terneergeslagen. Ik stelde me een zeker toekomstbeeld voor, waarin zij voorkwam, enfin, we zullen zien.

Behalve veel publiek is er ook veel pers bij dit proces aanwezig. De zaak wordt verslagen door Het Vrije Volk, Het Parool, de Volkskrant, De Waarheid, het Algemeen Dagblad, de Leeuwarder Courant, De Nederlander, Nieuwsblad van Friesland / Hepkema’s Courant en de Bredasche Courant.

De Nederlander schrijft op zaterdag 31 mei 1947: “Verdediger van de dienstweigeraars was mr H.J. van Wijk, die in zijn pleidooi o.m. zeide, het toe te juichen, dat de krijgsraad geheel zelfstandig dit probleem weer was gaan toetsen. Men heeft hier niet te doen met een wilsbesluit. Het is duidelijk dat de jongens door een innerlijke drang gedreven zijn. Mr van Wijk gaf uiting aan zijn hoop, dat deze jongens van rechtsvervolging ontslagen zouden worden met een proeftijd, waarin zij burgerdiensten zouden kunnen verrichten, waartoe zij allen gaarne bereid waren.”

Het zal er niet van komen. Jan de Jong en Erik Mispelblom Beyer worden veroordeeld tot één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, Theo van Vliet tot twee jaar en drie maanden gevangenisstraf, en Koos van der Waals tot drie jaar gevangenisstraf, zonder aftrek van zijn voorarrest. Alle vier worden niet ontslágen maar wel ontzét uit militaire dienst.

Twee dagen later schrijft Koos hierover: Toen Jan’s vonnis werd voorgelezen, moest ik me bedwingen om hem niet op de schouders te slaan, zó blij was ik voor hem, ook voor Erik; zelf kreeg ik een beetje hoop, die ras de bodem werd ingeslagen. Wij moesten weg en namen afscheid van Jan, die haast niets kon uitbrengen, doodsbleek, en Erik, die stevig onze handen drukte: "Hou je taai!" Onder het weggaan wuifde ik als in een mist naar de publieke tribune, waarvan flauwtjes neerslachtig werd teruggewuifd. Zo gingen we min of meer lusteloos naar de cel terug. Jan hebben we niet meer gezien. Aardig, dat hij die boeken achterliet. Niet, dat wij de anderen hun vrijheid misgunden, maar de gedachte aan wat zij nu zouden voelen, terwijl wij hier zaten, viel niet mee.

Valt de zwaarte van zijn straf te verklaren uit het feit dat Koos zich uitsluitend op zijn geweten beroept en zijn mede-weigeraars ook op hun godsdienstige overtuiging? Het maakt de aan hem opgelegde drie jaar des te schrijnender. Zijn vriendin Wijnie zal hij nooit meer zien.

– 7 –

In zijn dagboek schrijft de net veroordeelde Koos van der Waals uitvoerig én genuanceerd over het proces:

Hierna moesten wij aantreden en begon de auditeur-militair aan zijn requisitoir. Hij meende den president te moeten waarschuwen om er rekening mede te houden dat deze "zogenaamde principiële dienstweigeraars" in elk geval te goeder trouw handelden, en dus hier geen straf kon worden opgelegd. Zulke mensen moeten niet in de gevangenis worden gezet, maar in een inrichting, waar patiënten van de psychiatrie thuishoren. De auditeur-militair erkende, dat er misschien leemten zijn in de Dienstweigeringswet, maar daar konden zíj niets aan doen. Voor zulke politieke doeleinden moesten we hier geen actie voeren door dienst te weigeren, de plaats voor politiek was elders (in de Tweede Kamer). Hij eiste daarom voor ons drieën 3 jaar gevangenis (omdat we niet gestraft werden zeker).

Om advocaat Van Wijk[i] moest ik ondanks alles lachen. Niets ontging hem. Dat bleek wel uit zijn pleidooi, dat hij 's middags begon. Hij zette in met er op te wijzen dat het gewetensbezwaar van niet-te-mogen-doden geen gevolg is van een levenshouding, maar dat juist die levenshouding gevolg is van dit gewetensbezwaar, dat buiten de wil om gaat. Men kan het niet omzeilen, móet het gehoorzamen en kan dus gevoeglijk spreken van overmacht. Hij toonde aan, dat het voor een land zeer belangrijk is als zijn onderdanen "gewetensmensen" zijn, dat die mensen nu broodnodig zijn en het dus een landsbelang is om rekening te houden met hun bezwaren en ze zodoende gelegenheid geven om aan de wederopbouw mee te helpen. Er is na de oorlog een nieuwe jurisprudentie gegroeid.

De Krijgsraad ging in raadkamer. Wij praatten met elkaar. In plechtige stoet kwamen de heren terug, wij werden naast elkaar voor de tafel opgesteld. Van de Krijgsraad heb ik een zeer gunstige indruk gekregen, mijns inziens hebben zij inderdaad hun best gedaan om zo goed mogelijk recht te spreken, belemmerd als zij werden door de wetten en hun eigen vooroordelen. Van Imhoff[ii] scheen mij een werkelijke aristocraat, onbuigzaam, eerlijk. Een scherpe, gevaarlijke tegenstander, maar voor wien je achting moet voelen.

– 8 –

Doordat de cahiers van Koos bewaard zijn gebleven, kunnen we ook nu nog zijn Persoonlijke verdediging voor de krijgsraad lezen:

1. De auditeur-militair v.d Krijgsraad te Velde te R’dam heeft er in zijn requisitoir op gewezen, dat wij niet tot de criminele gevallen gerekend mogen worden - dat wij dus niet gestraft zijn, maar uit de maatschappij verwijderd dienen te worden, opdat wij niet in de gelegenheid zullen zijn om “carrière te maken”, terwijl de dienstplichtigen onder de wapens zijn. Dat is rechtvaardig - al komt de vraag op, of drie jaar gevangenisstraf géén straf is … En dat zónder aftrek van 4 maanden voorarrest!

2. Wij waren bestemd voor de I.XI.7.R.I. [territoriale troepen] te Gorcum. Wij hoefden dus niet naar Indonesië, zodat onze weigering niet voortkomt uit angst voor de risico’s van de tropenactie, of uit daarmee samenhangende politieke motieven.

3. Ik weigerde reeds naar de keuring te gaan, vóórdat ik van het bestaan der Dienstweigeringswet op de hoogte was.

4. Indien men meent dat dienstweigeren zo erg niet is; dat het wel de gemakkelijkste weg is om te weigeren i.p.v. in dienst te gaan, vrage men zich eens voor zichzelf af: zou ik de consequenties durven nemen?

5. Wij hebben ons bereid verklaard tot elke - ook de zwaarste, onaanzienlijkste - nuttige arbeid, om op die wijze te tonen dat wij niet uit gemakzucht of lamlendigheid handelen, maar wel degelijk de gemeenschap willen dienen op nuttiger wijze dan als militair.

6. Onze weigering staat niet op zichzelf, is geen eigenwijze, negatieve houding, maar komt voort uit onze positieve, internationaal-gerichte levenshouding.

– 9 –

Hoe gaat het met Koos van der Waals na zijn veroordeling? Hij besluit ook in gevangenschap verder te werken aan zijn vorming. Hij vraagt boeken voor zelfstudie aan bij de gevangenisbibliotheek, schrijft uittreksels, samenvattingen en opstellen, en maakt er kleine tekeningen bij die de opgedane kennis in beeld brengen. Enkele titels die hij noteert: Dr. C.J. Schuurman, Perspectief der ziel; Dr. H.E. van Gelder, Kunstgeschiedenis der Nederlanden; Multatuli, Max Havelaar; W.C. Bijl e.a., Volksontwikkeling; Henriette Roland Holst-van der Schalk, Opwaartsche wegen; W.J. Heydeman, Mijn Kruistocht door Indië; Biografieën van Tolstoi, Gandhi, Vincent van Gogh. Het zijn voorbeelden die een idee geven van zijn brede interesse.

Op alle mogelijke manieren weet hij zich in deze periode op papier uit te drukken. Zo schrijft hij onder veel meer zijn Bajesballade van tien strofen, en krabbelt daar in de marge bij: Dit pretendeert niet, kunst te zijn. Spielerei, meer niet.

Vergeet niet, vriend, dat je zult moeten zuchten,

wanneer je naar principe leeft.

Er is gevaar, maar alleen lafaards vluchten.

Houd stand, wanneer je hartje beeft.

Je weet, wanneer je pijn en smart moet lijden:

Ik heb niet anders kúnnen doen.

Het doel is ‘t waard, de zege kroont ons strijden,

Dus laat ons onze plicht nu doen.

De strofe hierboven is een voorbeeld uit een hele reeks gedichten van zijn hand, waar Koos ook een serie pentekeningen bij maakt als bajesbeeldkroniek. Opvallend in deze strofe is wel het gebruik van de woorden lafaards, plicht en strijden, in de context van zijn dienstweigering. Op de dag na het hiervoor al beschreven proces voor de krijgsraad noteert hij: De dag van gisteren was wel besteed. Rechtszaakmemoires, en begin gemaakt met de bajesbeeldkroniek. Dat ging me beter af dan ik had durven hopen.

Hij leeft – letterlijk – tussen droom en daad en weet op papier beide te verenigen. Zoals in deze strofe uit een van zijn gedichten:

Ik zou willen leven

zoals een tuim'lende bergstroom

roekeloos duikt in wazige diepte,

snuivend, een jong paard zonder toom.

Schurend en slijpend en brekend en slepend -

ruisende sluiers in lichtvonken droom -

metend mijn kracht met de wijkende wand,

bruisend voorwaarts in onbekend land.

In de context van het opgesloten zijn krijgen de slotregels een extra lading. Een jonge man pakt zijn pen en scherpt zijn geest om vrij te zijn en de muren van zijn cel te doen verdwijnen.

– 10 –

Gedurende zijn gehele detentie blijft Koos zich actief ontwikkelen en houdt hij zich goed op de hoogte van wat er buiten de gevangenismuren in de wereld gebeurt. Het is een houding van verdieping die hem de rest van zijn leven zal karakteriseren.

Na zijn vrijlating gaat hij – bezield van de idee van volksontwikkeling – de opleiding tot jeugdleider volgen op het eiland Van Brienenoord bij Rotterdam. Hij leert daar zijn toekomstige vrouw kennen. Het is september 1950. Kroontjespen en vulpen maken plaats voor de balpen in zijn gedicht Worden, waaruit hier de slotregels:

Maar bovenal is worden

rijpen naar vrede,

mens zijn met mensen,

vinden een rhythme

dat allen beweegt.

– 11 –

Dit is het verhaal over de dienstweigering van Koos van der Waals. Hij overzag de geschiedenis en koos daarin positie. Niet voor niets werd Alles is een keuze zijn motto. Als hij ook in zijn verdere leven íets heeft laten zien, is het wel om keuzes te maken en daarvoor te staan; of beter, te zitten.

Hij is altijd achter deze keuze blijven staan, zonder anderen daarmee lastig te vallen. Dat blijkt wel uit wat hier – tot besluit – volgt:

Ik ben blij dat ik dienstgeweigerd heb om de volgende redenen:

1. Door mijn weigering – samen met de 3 anderen – en het daaruit voortkomende proces is de aandacht van geheel Nederland gevestigd op het probleem der dienstweigering.

2. Door de afzondering ben ik tot bewustwording gekomen, die onophoudelijk verder doorwerkt. Mijn karakter wordt er door gevormd. Ik zie nu tenminste in grote lijnen de koers, die ik varen moet.

3. Ik ben in contact gekomen met vooruitstrevende kringen, waarin een anti-militaristische, daadkrachtige geest heerst. Pas in de toekomst zal blijken, van hoeveel belang dat is.

4. En natuurlijk, omdat ik mij verantwoord voel voor mijn geweten.

Alles is een keuze.

Eelco van der Waals, 2020

Inzending voor de Joost Zwagerman Essayprijs 2020

voetnoten:

[i] mr. J.H. (Hein) van Wijk, later (1966-1974) Eerste Kamerlid voor de PSP

[ii] auditeur-militair (openbare aanklager in het militair strafrecht) mr. A. W. baron van Imhoff