Otto Strasser: Und hier komme ich gleich zum Hauptpunkt der heutigen Unterredung: daß wir in unserer Propaganda nicht nur den ,Kampf gegen den Marxismus' führen müssen, sondern gleich entschieden auch den Kampf gegen den Kapitalismus, den Kampf für den deutschen Sozialismus.

Das bedingt aber eine grundsätzliche Klärung über den Begriff Privateigentum. Ich stehe auf dem Standpunkt, daß der Grundsatz von der ,Heiligkeit des Privateigentums' jede Möglichkeit zu einem deutschen Sozialismus ausschließt. Gewiß sind wir der Ansicht, daß jede Kultur auf Eigentum basiert, aber gerade, wenn man diese ungeheure Bedeutung anerkennt, die wesentlich darin liegt, daß erst der materielle Rückhalt dem Menschen die Möglichkeit zur Entfaltung seiner Persönlichkeit, zur Entwicklung einer aufrechten, charaktervollen Haltung gibt, dann resultiert gerade aus dieser Erkenntnis die Notwendigkeit, jenen 80 vH des deutschen Volkes, die heute ohne Eigentum sind, die Möglichkeit zu geben, Eigentum zu erwerben. Diese Möglichkeit haben sie im heutigen kapitalistischen System nicht.

Die Lage ist heute genau so wie vor den Freiheitskriegen: damals hat der Freiherr vom Stein das wegweisende Wort gesprochen: ,Um einer Nation Freiheit und Ehre zu geben, ist es nötig, den unterdrückten Teilen dieser Nation Eigentum und Mitbestimmung zu geben

Diese unterdrückten Teile waren damals die leibeigenen, eigentumslosen Bauern. Genau so, wie es damals galt, die Bauernbefreiung durchzuführen, so gilt es heute, die Befreiung der Arbeiterschaft durchzuführen, und SO wie dies damals nur geschah dadurch, daß man den Bauern Eigentum und Mitbestimmungsrecht gab, so muß dies heute geschehen dadurch, daß man der Arbeiterschaft Eigentum und Mitbestimmungsrecht gibt. Bei der Landwirtschaft konnte man die Form des Individualeigentums wählen, well der Boden in entsprechend kleine Teile zerlegbar ist.

Bei der Industriewirtschaft ist eine derartige In dívidualverteílung, die Zerlegung einer Fabrik in lauter kleine Einzelbetriebe, nicht möglich, hier kann also nur die Form des Kollektiveigentums gewählt werden, und zwar in doppelter Hinsicht: einmal als Mitglied der Nation, der die gesamte ,Volkswirtschaft' gehört, und eínmal als Mitglied der Gemeinschaft des betreffenden Betriebes, in dem er arbeitet. Genau so aber; wie damals Stein, um der Bauernschaft Eigentum geben zu können, den Großgrundbesitzern Teile ihres Landes wegnehmen mußte — denn auch damals lag ja nichts herrenlos herum —, genau so müssen wir den heutigen Besitzern wesentliche Teile ihres Monopoleigentums nehmen, um es der Arbeiterschaft, im weiteren Sinne dem gesamten Volk, zu geben. Die damaligen Monopolbesitzer haben den Freihern vom Stein nicht weniger als ,Jakobiner' beschimpft, wie man uns als ,Bolschewisten' beschimpft, aber die Befreiung Preußens wäre ohne diese Befreiung der Bauernschaft nicht möglich gewesen, so wenig, wie die Befreiung Deutschlands möglich ist, ohne die Befreiung der deutschen Arbeiterschaft."

Ausführungen des Generalmajors von Schleicher auf einer Besprechung

der Gruppen-und Wehrkreisbefehlshaber im Reichswehrministerium

am 25. Oktober 1930. (Siebter Band) Seite 546

Beurteilung der Nationalsozialistischen Bewegung

Bei dem Socialen Teil des Programms ist irgenwelcher Optimismus durchaus fehl am Ort! Der Ansicht, dasz die socialistischen Forderungen der Nazi ,,nicht ernst gemeint" seien, musz man durchaus entgegentreten. Sie sind doch ernst gemeint und ihr Kern ist kaum etwas anderes als ,,reiner Kommunismus". (Gleichmachung der Gehälter, Entziehung aller Gewinne seit 1914, Verstaatliche Banken usw.) Es ist kein Zweifel, dass Moskau die Geistesverwantschaft der Nazi mit sich selbs bereits lange erkant hat, und diese ausgiebig unterstutzt.

────

Joachim Fest, Hitler. Eine Biographie; seite 391-392

Zu einer grundsätzlichen Unterredung kam es daraufhin am 21./22 Mai 1930 in

Hitlers damaligen Berliner Quartier dem Hotel »Sanssouci« in der Linkstraße.

Im Beisein von Max Amman, Rudolf Heß und Otto Strassers Bruder Gregor tauschten

die Kontraherenten sieben Stunden lang erregt ihre argumenten aus.

Als Straser ihm vorwarf, er versuche, den revolutionären Sozialismus der Partei im

Interesse seiner neuen Verbindungen zur bürgerlichen Reaktion abzudrosseln erwiderte

Hitler heftig: »Ich bin Sozialist, ganz anders als z. B. der hochvermögende Herr Graf Reventlow. Ich habe als einfacher Arbeiter angefangen. Aber was Sie unter Sozialismus verstehen, das ist einfach Krasser Marxismus. ...Ihr ganzes System (ist) eine Schreibtischarbeit, die mit dem wirklichen Leben nichts zu tun hat.«

(Tekst ingekort, maar context in stand gehouden)

Finanzkapital

Wissenschaftler

Ernst Heilmann, zegt op een verkiezingsbijeenkomst in 1932: 'Communisten en nationaal socialisten zijn zo nauw met elkaar verbonden als twee copulerende gifslangen.' bron: Schuld en boete p.76 M. van den Heuvel D. Verkijk

────

Artikel in het maandblad BEVRIJDING MAANDBLAD GEWIJD AAN DE VERNIEUWING VAN HET SOCIALISME Mei 1935 bladzijde 79

Overgenomen van de Persdienst G.I.C. (De Groepen der Internationale Communisten)

DE ARBEIDERSPARTIJEN EN HET NATIONAAL-SOCIALISME

Geen wonder, dat honderdduizenden, later millioenen naar dit nationaal-socialisme overliepen. Want de massa's herkenden hierin hun eigen program! De algemene staatscontrôle op het hele bedrijfsleven was het begin en voor een goed deel ook het einde van wat ze als socialisme geleerd hadden. De nationaal-socialisten richtten zich juist tegen de socialistische beweging, omdat deze te laf bleek, om haar eigen program door te voeren. De sociaal-democratie kroop voortdurend voor het kapitaal in haar schulp en deinsde voor de consekwenties van haar „socialistische" program terug. De nazi's verklaarden, dat de heren bonzen de arbeidersklasse alleen gebruikten, om een groot parasitair beambtenapparaat erop na te houden, dat zich van de contributiegelden der arbeiders een bestaan verzekerde.

Het nationaal-socialisme deed een beroep op de levende krachten in de maatschappij, om het parasitaire beambtendom der socialistische beweging weg te vagen en met de practische doorvoering van het socialisme, zoals dit altijd geleerd werd, te beginnen. De nationaal-socialistische beweging zou de uitvoerder van het testament van de oude arbeidersbeweging zijn! Wat is er nu voor geheimzinnigs in, dat de massa's naar het nationaal-socialisme gingen? In de oude arbeidersbeweging hadden deze massa's de staat leren zien als de toekomstige verzorger van het hele maatschappelijke leven. Socialisme was in de ogen der brede massa's niet anders dan staatsexploitatie van de „rijpe" bedrijven en staatscontrôle op het private kapitaal. De oude beweging was ook altijd „nationaal", men sprak daar ook altijd van de „volksgemeenschap". Voor zover men sprak over klassenstrijd was dat eigenlijk niet meer dan met woorden vasthouden aan begrippen, die men reeds lang in de praktijk over boord gegooid had. Het gebruik van woorden als klassenstrijd en klassenbelangen berustte alleen nog op traditie uit de beginperiode der arbeidersbeweging. Het waren voor de oude sociaal-democratie en de vakbeweging begrippen met een verouderde inhoud geworden.

Ook ten opzichte van het leidersvraagstuk kon de nationaal-socialistische beweging geheel bij de oude beweging aansluiten. In de oude beweging was het een vanzelfsprekendheid, dat de „leiders" de inhoud en de gang der beweging bepaalden. Waar de oude „beproefde leiding" niet in staat bleek het socialisme, of wat de massa's daarvoor hielden, door te voeren, waren deze direct geneigd, de nieuwe leiders te volgen, die beloofden ernst van hun eisen te maken. Deze massa's hadden nog nooit geleerd zelf te strijden, zodat ze ook niet anders konden, dan de hoop vestigen op nieuwe leiders.

PERSDIENST G.I.C.