2016 Verslag studiedag

Nabijheid in een psychotische crisis

Als titel van deze studiedag klinkt er niets logischer dan “nabijheid”. En dan heb ik het niet zozeer over wat de betekenis van nabijheid is, maar juist eerder over wat nabijheid allemaal kan zijn. Het mooie van het gebruik van de term “nabijheid” ligt in de vragen die het oproept. De praktisch onzichtbare, onder al dat zogezegde logisch verstopte, twijfel hoe men klinisch nabijheid interpreteren kan of mag. “Kan” zou men een kwestie van creativiteit kunnen noemen, terwijl “mag” misschien eerder verwijst naar grenzen die ons vanuit verschillende hoeken opgelegd worden. In eerste instantie denk ik aan grenzen die ontstaan vanuit wat cultureel maatschappelijk toegestaan is. Daarnaast zijn er die grenzen die we onszelf als professional opleggen, argumenterend dat deze ten gunste zijn van de patiënt. Soms worden deze grenzen, naar mijn idee foutief, geïnterpreteerd als wetten die het recht dienen. Alsof al datgene wat daarbuiten valt niet mag of niet kan. Alsof de grenzen dan vervagen. Hopend op meer vragen en hier en daar een rake opmerking lijkt dit beslist een interessante studiedag te worden die de potentie met zich meedraagt een perceptie te verruimen.

Na een inleidend woord van de dagvoorzitter Ludi Van Bouwel start Jan Olav Johannessen zijn betoog met de nadruk op het belang van vroege interventies. Hij duidt op het feit dat mentale problemen “jonge mensen problemen” zijn. Johannessen presenteert ons onderzoeksresultaten van een quasi experimenteel onderzoek “TIPS”. Waar een vergelijking werd gemaakt tussen eenzelfde soort behandeling met vroege interventie t.o.v. deze zonder vroege interventie. Deze resultaten wijzen op een meer dan dubbele kans op volledig herstel wanneer de interventies vroeg genoeg kunnen gebeuren.

Naar behandeling toe brengt Johannessen verschillende voorbeelden aan die allen ontstonden vanuit een dimensionele visie op psychotische problematiek. Waar een manier van behandelen voorop geschoven wordt die afgestemd is op het individu, tailored als het ware. Hij noemt Alanen, Gunderson, McGlashan en Hogarty. Deze hechten erg veel belang aan een individueel traject gebaseerd op een samenwerking van de volledige omkadering.

Over naar de Noorse richtlijnen voor de behandeling van psychose. De richtlijnen zijn gebaseerd op een dimensionaal begrijpen van psychose. Ze zijn afgestemd op de noden, vanuit een holistisch perspectief. Geïncorporeerd is het aantonen van de effectiviteit van de behandeling. Deze richtlijnen staan verankerd in de idee van continuïteit van zorg.

Eerst en vooral wordt er geadviseerd om een psychose nooit langer dan vier weken onbehandeld te laten. Het brengt ons terug naar de noodzaak aan vroege interventies.

Behandeling bestaat voor jonge mensen voornamelijk uit een psychosociaal aanbod, we dienen voor jonge mensen erg voorzichtig te zijn met het gebruik van psychofarmaca.

Na drie dagen zou de familie best al gecontacteerd zijn. Er volgt voor de familie een “single” of “multi” familie aanbod. Individueel psychotherapeutisch wordt zowel cognitieve gedragstherapie als psychodynamische psychotherapie aanbevolen. Johannessen benadrukt het belang van in de diepte te onderzoeken wat er aan de oorzaak lag van de decompensatie. Hij onderstreept het belang van mensen te begrijpen met ernstige psychische moeilijkheden.

Muziektherapie en psychomotorische therapie worden naar voor geschoven als die behandelingen die iedereen met ernstige psychische problemen zou dienen te krijgen. Denkt men vooral aan diegene waar de negatieve symptomen de bovenhand nemen. Aanvullend is cognitieve training en een individuele ondersteuning bij werkhervatting aangewezen.

Milieu therapeutisch ligt de nadruk in het verlengde van het voorgaande. De afdeling dient afgestemd te zijn aan de specifieke noden van de mensen die er verblijven. Een afdeling met mensen die kampen met persoonlijkheidsproblemen dient anders ingericht te zijn dan deze met psychose.

Ten laatste wordt een lage dosis farmacotherapie aanbevolen. We dienen niet meer medicatie toe te dienen, dan wat bijwerkingen veroorzaakt. Jonge mensen dienen geen bijwerkingen te ervaren.

Afsluitend stelt Johannessen dat we een antwoord moeten kunnen formuleren op twee vragen: Wat is er mis? (Diagnose) en Wat zal er gebeuren? (Prognose). Het is moeilijk beide vragen te beantwoorden, toch noodzakelijk. Deze richtlijnen hebben bijvoorbeeld als doel een zeventig procent remissie in het eerste jaar, zelfs tachtig procent in het tweede jaar, te bewerkstelligen. Maar dat is enkel mogelijk wanneer we onze interventies vroeg genoeg kunnen aanbieden. En dat maakte de cirkel van Johannessens betoog rond.

De duidelijke nadruk op vroeg genoege interventies nazinderend, worden we getrakteerd op een mogelijks voorzichtig biografische kortfilm van een jongedame, wiens moeilijkheden hun oorsprong vonden in een onverdraaglijk hard gepest worden. We zien hoe een verpleegkundige vanuit een doorzettende en aansporende nabijheid in samenwerking met de jongedame weder vertrouwen kan brengen in een, voor de jongedame, reeds vergalde en verzopen buitenwereld. Steeds werkende vanuit een basisbehoefte aan veiligheid en aanwezigheid, voorzichtig toetsend hoe ver het vertrouwen reeds kan reiken. Aansluitend voorzien Lone Viste Fagerland en Silje Marie Strandberg ons van een aangrijpende getuigenis, ten voorbeeld van wat nabijheid kan betekenen, maar ook kan teweegbrengen. Een voortdurend geworstel tussen psychiatrische verpleegkundige, Lone Viste Fagerland, en Silje Marie Strandberg die zich volledig verloren in opname bevond. Hoe hun volgehouden ontmoetingen konden uitgroeien tot een doorwerken en bewerken van de negatieve overdracht, waardoor mevrouw Strandberg in staat was zich te bevrijden van haar verzopen wereld, zich kon hervinden, her-ontmoeten en zich kon ontplooien vanuit een relatie van veiligheid. Realiteit mocht weer veilig zijn.

Mevrouw Fagerland, psychiatrisch verpleegkundige, zag er mij ook geen dame uit die zich zomaar aan de kant laat zetten. Hier was het een kwaliteit op de juiste plaats. Haar volharding bracht een ruimte teweeg waar uiteindelijk tussen beiden gespeeld kon worden. Dit was niet zonder kopzorgen. Ze vertelt ons hoeveel keer ze haar collega’s consulteerde om overleg. Is mijn nabijheid nog begrensd? Is het wel zinvol wat ik hier doe? Ik kon het me levendig inbeelden hoe de twijfel tekeer kan gaan.

Vervolgens brengt Hella Demunter ons het idee “less is more.” Waar ze ons voorziet van een uiteenzetting hoe intensief psychiatrische zorgen beter een antwoord kunnen bieden aan de vraag naar nabijheid of ‘being with’. Eerst en vooral door de vermaatschappelijking van zorg verder te zetten. Dit via uitgebreidere thuisinterventies en crisisteams. Zodoende de mogelijkheden op holding uit te breiden. Daarnaast zou een Soteriahuis, waar in een huislijke setting maatschappelijk geïntegreerde zorg voorzien wordt, verdere mogelijkheden bieden. Toch zal in de toekomst een opname ten tijde van crisis nog zinvol zijn. Hiervoor benadrukt ze autonomie en vertrouwen. Alles wat intramuraal voorzien kan worden dient de autonomie te bestendigen of te versterken en een samenwerking tussen patiënt en team dient gestoeld te zijn op wederzijds vertrouwen. Beide zijn noodzakelijk om goede zorg te kunnen voorzien om samen te streven naar een spoedig herstel.

Een verdere evolutie dient zich aan waar men nog veel minder restrictief en beheersmatig te werk gaat. Waar men samen wel doorsproken risico’s neemt, dit in teken van de autonomie van de patiënt. Waar men evolueert van fixeren naar onderhandelen. Of op z’n minst een fixatie probeert te vermijden en indien nodig, in overleg, zo kort mogelijk houdt.

Demunter herhaalt het meerdere keren tijdens haar betoog, wie vertrouwen krijgt, geeft vertrouwen. We dienen ons er bewust van te zijn welke ervaring we mensen wensen te geven of beter welke ervaringen juist helend zijn.

Kortweg, nabijheid door minder restrictieve of beheersmatige interventies, door minder afdelingsregels, door meer vertrouwen en door nauwer en bewuster om te gaan met onze eigen angst als hulpverlener. Dit in teken van het versterken en bestendigen van de autonomie van de persoon in een psychotische crisis. Dit alles vraagt meer en intensievere zorg voor minder patiënten. Een grotere investering in een “healing” en “holding” environment.

Naar onze Nederlandse collega’s. Wie het prachtige pallet aan talenklanken vandaag vervolledigen. Ik hoor Greet Wilrycx het nog zeggen: “Techniek kunnen we leren, maar de kunst om het goed toe te passen niet.” De uniciteit van elk contact, maakt dat we steeds opnieuw terug dienen te vallen op iets verder dan techniek, een aanvoelen dat ons in staat stelt de juiste nabijheid in te schatten en aan te bieden. Aanvullend zijn een goede zelfzorg, zelfreflectie en een juiste begrenzing van het zelf en onze contacten noodzakelijke voorwaarden. Marianne Van De Linde hoor ik daaropvolgend zeggen: “We mogen onze menselijkheid niet verliezen.” Zij doorloopt de verschillende fasen tot herstel aan de hand van een praktijkvoorbeeld. De nadruk komt voor haar te liggen op het creëren van verbinding, wat gelijk staat aan het creëren van mentale ruimte, vanuit oprechte interesse in de capaciteiten van de medemens geconfronteerd met psychose.

Ik merkte zelf dat het tijd was voor muziek, een naakter ervaren dan waar woorden ooit toe zullen komen. Woorden hadden we reeds genoeg. De studenten muziektherapie van LUCA School of Arts onder leiding van Martin Valcke en Jos de Backer brachten ons Sounding psychosis. De muziek werd voor dat verbale legioen een waardig tegengewicht.

In de namiddag koos ik voor de workshop; Ervaringen met een nieuwe vorm van ‘seclusion’ tijdens een psychotische crisis in Zoersel. Het woord “nieuw” trok mij aan in de titel, hopend op een “out of the box” denken dat mezelf kon inspireren. En of ik geïnspireerd werd. Birgit Devaere, Liesbeth Dockx en Bart Reynders brachten elk op hun manier de kracht naar buiten van het durven ondernemen. Ze stelden afzonderingssuites voor waar mensen, tezamen met een verpleegkundige, tijdens een crisis verblijven. Natuurlijk konden wij als luisteraar duizenden argumenten aanhalen waarom het moeilijk zou zijn dit idee te implementeren in onze eigen werksetting, maar daar ging het juist niet over voor mij. Bewonderingswaardig is het feit dat zij juist een idee, gebaseerd op klinische ervaring, hebben omgezet in een functionerend onderdeel van hun afdeling. Iets waar we allen van kunnen leren en wat patiëntenzorg ten goede zal komen.

Hoe komt deze inspiratie het beste tot zijn recht? Met een vleugje muziek natuurlijk. Deze keer brachten de studenten muziektherapie bewegend door de ruimte deze mooie vibraties tot onze oren, terwijl we allen stiekem wegdroomden bij het idee iets van hun engelengezangen te mogen benaderen.

Tot slot een korte samenvatting van de verschillende workshops door Jan De Lepeleire, het gaf de mogelijkheid jaloers te zijn op collegae deelnemers van de andere workshops. Met daaropvolgend de slotdiscussie onder leiding van Dirk De Wachter. Ik herinner me niet precies meer wie wat zei, maar de woorden konden bijblijven. Iemand vroeg: “Waarom het toch zo moeilijk maken, als het dan toch eigenlijk draait om gewoon doen?” De discussie bracht ons: “Om het belang te begrijpen van vol te houden tijdens deze soms toch erg bijzondere ontmoetingen gehuld in twijfel en onzekerheid.”

Niel Van Cleynenbreugel, psycholoog/psychoanalytisch psychotherapeut werkzaam op de structurerende afdeling voor jong volwassenen met een psychose in UPC KU Leuven, campus Kortenberg.