Hans Faber, 16 september 2017Het zeer zeker informatieve en serieus opgezette programma Achter de Dijken geeft me ook een lastig te vatten gevoel van ongemak. Het kwartje viel bij mij terwijl ik bezig was met het ordenen van een boekenkast. De kast bestaat uit planken gevuld met boeken over de Gouden Eeuw, over de Indische geschiedenis en cultuur, over de Friese geschiedenis en over de Vroege Middeleeuwen van wat nu Nederland is. Bij het herordenen van de kast zag ik de dilemma’s gevisualiseerd die ook spelen bij het bepalen van een identiteit. Waar zet ik de biografie van de in Hoorn geboren Jan Pieterszoon Coen? Bij de plank met de Gouden Eeuw, bij de Indische geschiedenis of zelfs bij de (West-) Friese? Zodra je je verdiept in de eigen geschiedenis, schep je steeds meer spaghetti op je bord wat leidt tot een onontwarbare kluwen van wat nu eigenlijk de Nederlandse volksaard is.
Ter illustratie blijf ik dicht bij huis. Ik ben een Nederlander begin jaren 70 geboren uit een Friese boerenzoon en een Indische moeder. Verdiep ik me in de Friese achtergrond, dan moet ik me niet alleen verdiepen in de geschiedenis van Holland en Kennemerland van de afgelopen duizend jaar, maar uiteindelijk ook in die van de Noormannen, de Angelsaksen, de Kelten en in de Noordzeecultuur als zodanig. Maar uiteindelijk ook in die van de Salische Franken. En niet alleen in de geschiedenis van machthebbers, oorlog en handel, maar ook in de taalstrijd en de geschiedenis van ‘stad en land’, zoals Groningers het uitdrukken. Het in korte tijd verdwijnen van het eeuwenoude boerenleven en platteland. Maar ook in de geschiedenis van het water en de waterschappen.
Verdiep ik me in mijn Indische achtergrond dan gaat die van mijn familie terug tot het eind van de achttiende eeuw in Sumatra, toen mijn eerste voorouder emigreerde. Het is een (familie-) geschiedenis (lees mijn blog post hierover) van een koloniale mestiezencultuur waar, naast de vermenging tussen ‘inheemsen’ en Nederlanders, ook Duitse, Zwitserse en Belgische avonturiers in opgenomen zijn. Een geschiedenis van KNIL-soldaten, van planters en van jappenkampen. Het is tevens een vaderlandse geschiedenis die culmineerde in de nog steeds in ons bewustzijn verdrongen koloniale oorlog van 1945-1949. Een oorlog die mijn familie aan den lijve heeft ondervonden. In 1958 verlieten ze noodgedwongen de stad Surabaya op eiland Java en verdween de Indo-cultuur uit Azië.
De Indische mestiezengeschiedenis is ook een geschiedenis van (gedwongen) migratie. En het fenomeen migratie is weer een factor op zich waar het gaat om identiteit. De beroering vanwege de komst van tienduizenden Indische Nederlanders na de oorlog werd bij wijze van spreken pas tot rust gebracht met De Late Late Lien Show van Wieteke van Dort. Inderdaad, zoals meer recent Jörgen Raymann met de vergelijkbare show Raymann is Laat wederom autochtoon Nederland geruststelde waar het ging om de overgekomen Surinamers. Lieve, in exotisch dialect kibbelende nieuwkomers. Zo zien we het graag. Maar migratie is nog steeds zeer actueel, is soms rauw en heeft een invloed op onze volksaard die zich nog zal moeten gaan zetten. We kennen die invloed niet vooraf en die zal zeker gaan verschillen per regio, per provincie, per gemeente, per stad.
Nederlanders, Friezen en Indo’s dragen allemaal een eigen identiteit uit. Een identiteit die bestaat uit elementen die zij zelf rekenen tot hun identiteit en waar de accenten door de jaren heen steeds weer anders gelegd worden. Die identiteiten conflicteren niet op voorhand met elkaar en kunnen zeer goed verenigd worden in één persoon. Een stugge , koppige Indo, in aanvulling op een stugge, koppige Fries. Ja, het kan! Zoals identiteiten fysiek met elkaar of naast elkaar kunnen samenleven, zo kunnen ze ook figuurlijk in het hoofd van één persoon co-existeren. Het wordt pas lastig wanneer de ene identiteit de andere identiteit verdringt of onderdelen van die andere identiteit verwerpt. De laatste zal zich gaan profileren of afkeren.
Identiteit is een Indisch gerecht van tante Fien waarvan sommige ingrediënten geheim zijn en dat bij verhitting stolt in plaats van vloeit. De afzonderlijke ingrediënten zijn onmogelijk te duiden. Tegelijk hebben we die gemeenschappelijke identiteit van het gerecht nodig. Dat kunnen gemeenschappelijk kenmerken zijn in geschiedenis, in taal, in territorium, in uiterlijke kenmerken, in kleding, in religie, in staatsbestel, in waarden en normen et cetera. Al deze afzonderlijke kenmerken zijn niet uniek. Niet iedereen die Engels spreekt, is Engels; vraag het een Schot. Niet iedereen die fietst, is een Chinees; vraag het een Nederlander. Niet iedereen die hard werkt is een calvinist; vraag het een Japanner. Met andere woorden, het gaat om een niet-vastomlijnd samenstel van (veelal niet-unieke) eigenschappen waarvan de groep zelf vindt dat dat uniek is.
En die eigen, onderscheidenlijke identiteit hebben we nodig. Het brengt onderling verbinding, solidariteit en bescherming. We begrijpen elkaar en begrijpen de regels waarlangs we samenleven, conflicten voorkomen en oplossen. Het is bovendien niet statisch en wordt beïnvloed door de omgeving. Bert Looper, directeur van Tresoar, wijst erop dat het niet zo bijster interessant is de identiteit te benaderen als een afvinklijstje van gedeelde eigenschappen. Interessanter is de vraag waarom identiteitsvorming plaatsvindt. Die redenen zijn tijden van verandering of crises waarbij het verleden nodig is de identiteit te bevestigen ten behoeve van de opgave van dat moment.
Voortbouwend op Looper. De in de Middeleeuwen opkomende graven van West-Frisia moesten zich onderscheiden van Friezen. Vanaf de twaalfde eeuw noemden zij zich niet langer graaf van Frisia, maar graaf van Holland. De Friezen, bedreigd door die opkomende graven van Holland, verzonnen op hun beurt weer een mythe, namelijk die van de Friese Vrijheid gekregen van keizer Karel de Grote hoogst persoonlijk. In de zestiende eeuw wederom een markering van de Hollandse identiteit. Omringd door machtige, jaloerse buren hadden we behoefte om te kunnen bogen op een gezamenlijke en nobele afstamming. Zo is 400 jaar geleden de ridicule afstamming van de Bataven verzonnen die tot het begin van de twintigste eeuw is onderwezen op scholen. In de late en zestiende en vroege zeventiende eeuw ontstonden in de Republiek en in England de zogenaamde 'uitverkoren-volk identiteiten', parallel aan het uitverkoren Joodse volk. Dit, omdat deze protestante naties hun groepsidentiteit moesten versterken tegen een dreigende, Katholieke omgeving. Ook na de Tweede Wereldoorlog moest geklust worden aan een identiteit om weer een beetje trots op te kunnen zijn; militair overrompeld door de Nazi's en het leed dat juist het Joodse volk was aangedaan. Het volk waarmee protestant Nederland zich zo had mee vereenzelvigd, eerder. De nadruk is toen gelegd op de verzetsgeschiedenis en die is op zijn minst uitvergroot. Halverwege de jaren 70 las mijn schoolmeester op de lagere school nog altijd voor uit kinderboeken die gingen over het verzet vanuit rietkragen en op opoefietsen. Van Kooten en De Bie stelden midden jaren 80 dit heroïsch verzetsverleden treffend aan de kaak met ‘Wo ist der Bahnhof?’
Er is de afgelopen jaren veel aandacht voor wat de Nederlandse volksaard is en de invalshoek verandert. Soms gaat het gepaard met emotie. Denk maar terug aan wat koningin Maxima -nu precies tien jaar geleden- zei over dé Nederlandse identiteit. In die tien jaar zijn we van het Postbank reclamespotje ‘15 miljoen mensen’ naar het ‘Rot toch op!’ van burgemeester Aboutaleb gegaan, ten overstaande van inmiddels 17 miljoen mensen. Van een tot norm verheven egalitaire multiculti-samenleving, waar we nog de pet konden afpakken van een agent en mochten wildplassen, verschoven naar ‘met je poten van onze mensen afblijven’. Tegelijk is er de behoefte om de specifieke eigenheden en het roemrijk verleden weer af te stoffen, te herdefiniëren en te etaleren. Neem Linda de Mol’s ‘Ik hou van Holland’, de musical Soldaat van Oranje en speelfilms als Michiel de Ruyter, Kenau en Nova Zembla. Zie symbolen als de tulp, de molen en de bontgekleurde, levensgrote koeien. En de kleuren: gifgroen gras, kobaltblauw en fluorescerend oranje. Wanneer we met de trein reizen zien we het Zaanse NS-treinstation van op elkaar gestapelde ‘houten’ groene huisjes. Wanneer we vliegen, staren we naar het KLM-veiligheidsinstructiefilmpje opgebouwd uit talloze delfts blauwe tegeltjes. Alles meer dan over het randje kitsch. Het wordt nu gewaardeerd en is nu de norm.
Het past in het tijdsbeeld: symbolen waar we weer trots op kunnen zijn en zonder gêne etaleren wie we zijn. Dat is feel good. Op het Amsterdamse red light district, de underground house scene en coffee shops zijn we al lang niet meer trots. Het is bovendien allemaal Engelstalig. We handhaven nu en hebben behoefte aan een ‘puur’ en scherp omlijnd beeld van dé Nederlander. Klassiek is dat beeld: hard werkend, egalitair, progressief, creatief, individualistisch, doe maar normaal. Natuurlijk met wat eigenaardige botte en betweter-trekjes. Maar men kan er per saldo trots op zijn. Beetje zoals de Jumbo reclamefamilie Lammers-Meijer of de Randstad-ouders in elektrische bakfietsen met twee kinderen erin.
Dat Nederlanders herhaaldelijk vreselijk meedogenloos zijn geweest, zelfs nog in de naoorlogse, neokoloniale geschiedenis, en die vorig jaar naakt is beschreven door de Zwitserse historicus Rémy Limpach, wordt zelden als een identiteitsaspect benoemd. Ook de Amerikaanse historicus James Kennedy heeft op dit onderbelichte aspect gewezen. Maar het is logisch vanuit de behoefte. We hebben nu kennelijk behoefte aan een herkenbare identiteit van positieve elementen die tot verbinding binnen de groep leiden.
Een vraag is waar die behoefte aan die gestileerde feel good identiteit van de groene Hollandse polder met kikkers en ooievaars vandaan komt? Is dat vanwege de verharding tussen sociale bevolkingsgroepen? Vanwege de toegenomen segregatie in steden? Vanwege de groeiende kloof tussen stad en het leeglopende, bevende, zakkende platteland? Vanwege de verdwenen zuilen en vakbonden? Of is het vanwege het voor de burger ongrijpbare, groeiende Europa? Een Europa dat in de ogen van de burger in crisis is, tegelijkertijd groeit en een Europese supra-identiteit -het zelfbenoemde project- opdringt. Of vanwege de toegenomen en soms ongecontroleerde migratie naar Europa? Of vanwege de oorlogen rondom Europa en de constante stroom van terroristische aanslagen in Europa?
Je kunt je afvragen, ongeacht wat de oorzaak is, wat er op tegen is? De behoefte aan een kaaskop- of palingidentiteit is er nu eenmaal en het heeft een waardevolle functie die kennelijk nú nodig is. En toch. Zowel het vermakelijke Ik hou van Holland als het serieuze Achter de Dijken veroorzaken bij mij ongemak. Mijn primaire reactie op de aankondiging van Achter de Dijken was:
Ik heb mezelf hiervan weerhouden en, zoals gezegd, het duurde even voordat ik begreep waar mijn ongemak zat. Bovendien kon ik als antwoord terug krijgen of ik wel wist dat Friezen op hun beurt weer eigenlijk een vroegmiddeleeuwse mix van Angelen, Saksen, Juten, Denen en Noren zijn.
Ik heb inhoudelijk kritiek hoe de Nederlandse identiteit en geschiedenis wordt benaderd. Het programma Ik hou van Holland: met tulpen en molens. Dat is dus omgeving Hillegom en Lisse. Het is niet ‘Ik hou van Twente’. Ook de invalshoek van Achter de Dijken is weinig verrassend. De Nederlandse geschiedenis wordt zoals zo vaak benaderd vanuit wat goed beschouwd de geschiedenis van het gewest Holland is. En dan pas de geschiedenis vanaf de zestiende eeuw. Als je geluk hebt vanaf de opkomst van de Hollandse graven enkele eeuwen eerder. Conservator Annemarieke Willemsen betoogt zelfs dat in Nederland de geschiedenis van voor de Renaissance sterker is weggedrukt dan in landen om ons heen omdat die geschiedenis katholiek is en het hoogtij van de Gouden Eeuw innig met de Reformatie is verbonden.
Het gevolg van het verbluffend consequent perspectief van een Bataafs Holland is dat daarmee geen recht wordt gedaan aan wie we waren, wie we zijn en wie we worden, in al onze verscheidenheid. Het is bijna zo leeg als ‘de VOC-mentaliteit’. Historicus Caroline Drieënhuizen wees in haar blog er recent op dat politicus Baudet zich voor een VOC-schip liet fotograferen. We hebben zo te weinig oog voor de culturele lijnen die al voor de hegemonie van de VOC, de Reformatie en van het gewest Holland in de Gouden Eeuw bestonden en nog bestaan. Het is veel rijker. Het is bijvoorbeeld interessant te zien hoe de onafhankelijke(re) positie van vrouwen in Holland soms wordt gekoppeld aan de komst van het christendom. Dat kun je echter evengoed terugvoeren op de Noordzeecultuur die er al was toen mensen hier nog met thorhamer-hangertjes op de borst rondliepen. Misschien sloten Calvijns opvattingen gewoon goed aan bij een reeds sinds de Vroege Middeleeuwen gegroeide cultuur alhier. De Britse historicus Michael Pye heeft de kapitalistische handel van het middeleeuws Nederlands kustgebied goed beschreven, inclusief wat die zeecultuur betekende voor de positie van de vrouw. Een andere Britse historicus, Jonathan Israel, geeft aan dat het calvinisme überhaupt beperkt wortel heeft geschoten in zuiver agrarische gebieden als Brabant, Oost-Overijssel en Drenthe.
Verder, dat wat als typisch Nederlands wordt neergezet, is vaak identiek terug te vinden in andere, omringende culturen of in het Nederland van voor de Reformatie. Daar moet je op ingaan als je op historisch gronden stelt dat iets een typisch calvinistische identiteitstrek is. Dat gaat vaak te gemakkelijk. In dat opzicht bekritiseert taalwetenschapper Johanna Bundschuh-van Duikeren terecht hoogleraar Herman Pleij dat van veel wat hij als typisch Nederlandse identiteit benoemt, niet wordt onderbouwd en evenmin inhoudelijk internationaal wordt vergeleken. Bovendien, voeg ik daar aan toe, redeneert ook Pleij wederom voornamelijk vanaf de Gouden Eeuw. Alsof de geschiedenis van de Nederlandse cultuur pas dan start.
Dat volgens godsdienstpsychologe Joke van Saane de norm ‘doe maar normaal, dan je doe je al gek genoeg’ calvinistisch is, kan niet worden aangetoond. Laat staan dat fietsen daarom zo populair is. Straks worden stoepranden in New York nog als calvinistisch erfgoed gezien. En over Amerika, daar koopt men zijn ‘modieuze’ spijkerbroek doorgaans bij de Walmart. Dat is -stel je voor- nog gewoner dan in Nederland waar men 'gek genoeg' een G-Star Raw koopt bij de Bijenkorf. In de Gouden Eeuw noemde de regentenklasse het volk neerbuigend ‘het grauw’ vanwege de vale kleding. Iets wat zich niet goed verhoudt met ‘doe maar gewoon’ en de geroemde egalitaire samenleving. En de suggestie dat behalve katholieken zelfs moslims in Nederland calvinistisch zijn? Hier zou ik Van Saane aanraden om echt eens een rit met tram 12 te maken in Den Haag en te zien hoe wereldvreemd haar uitspraak is.
Het niet-onderbouwd toeschrijven van eigenschappen aan het calvinisme, gaat ook op voor de uitgemolken karikatuur van koopman-dominee. Reeds in de dertiende eeuw participeerde de stad Lübeck, parel van de Hanze, niet alleen in de Baltische kruistochten vanwege de opdracht van het Kruis, maar ook vanwege botte economische expansie. Zij waren dus al lang voor de Reformatie dominee-koopman. Sowieso gold voor kruisvaarders dat het vooruitzicht van financieel gewin net zo belangrijk was als de morele opdracht. Veel van de geroemde koopman-dominee kenmerken zijn dus niet uniek of waren hier al aanwezig voor de Reformatie. En bedenk, religie is vaak een instrument van de macht. Achter de Dijken bestede hier mooi aandacht aan in relatie tot Willem van Oranje. Eerder, de Franken zetten in de Vroege Middeleeuwen kerstening in als instrument om weerspannig Frisia er onder te krijgen.
Wat orthodoxie overigens vaker kenmerkt, is de deugd van nederigheid en soberheid. Daar zijn de geloofshervormers Luther en Calvijn niet uniek in. Het gold bijvoorbeeld ook voor diepgelovige katholieken. Kijk maar eens naar een portret van Philips II en probeer maar eens een glimlach of wat kleur te ontdekken. En niet alleen de orthodoxie van het christendom, maar ook de orthodoxe islam en boeddhisme bepleiten soberheid. Met andere woorden, het kan evengoed omgedraaid worden. In weerwil van de Reformatie vonden de puissant rijke Hollandse handelaren manieren in kleding en classicistische bouw om toch hun rijkdom te kunnen blijven tonen zonder het verwijt te krijgen er mee te koop te lopen. Anders gezegd, de reeds op handel en persoonlijk gewin georiënteerde bevolking en cultuur in wat nu Nederland is, kon goed uit de voeten met de (economische) ideeën van Calvijn. En dit kan ook wel eens zo zijn met onze zogenaamde directheid. Is het antwoord op de vraag of overal waar het gedachtegoed van Calvijn heeft postgevat de volksaard recht voor zijn raap is, altíjd bevestigend? Een alternatieve en evenmin aan te tonen theorie kan er eenvoudig tegenover worden gezet, namelijk: heeft een geschiedenis van gebrekkige feodale structuren en beperkt centralistische gezag het mogelijk gemaakt dat zich een volksaard van directheid en van meningsvrijheid kon ontwikkelen?
De hele invulling van de identiteitsdiscussie is te simpel. Het is een gestold beeld. Op zijn best een goedkoop beeld van de kustprovincies die daadwerkelijk te maken hebben gehad met de strijd tegen de zee. De gebieden waar het calvinisme inderdaad voet aan de grond heeft gekregen. Voor Drentenaren en Brabanders blijft dit wel een erg ‘Hollands’ perspectief. Waar is de inclusie van alle mensen in het historisch gefragmenteerde Nederland waar nergens dé macht lag? Een samenkomst van Franken, Friezen en Saksen. De titel Achter de Dijken roept daarnaast onbedoeld het beeld van strijd op. Verschanst achter hoge dijken, beschermd en strijdend tegen de buitenwereld. Een naar binnen gerichte blik. Alsof we erg met onszelf bezig zijn. En dat zijn we ook.
Het past helemaal bij de behoefte, maar willen we het op deze manier? Het programma Ik hou van Holland gaat over kaaskoppen op klompen met wapperende vlaggen. Idem het programma Achter de Dijken met de keuze voor de Reformatie en de calvinistische volksaard. De indirecte suggestie wordt gedaan dat de inwoners van Transvaal in Den Haag calvinisten zijn. Het is een klassiek frame en komt, als je niet beter zou weten, over als een voortzetting van de intolerantie van het protestantisme jegens andere geloofsrichtingen. Bedenk bovendien dat vandaag de dag kerk- en moskee-gaande katholieken en moslims de protestantse kerkgangers overtreffen. Met andere woorden, een niet-inclusief protestants, voornamelijk Hollands, frame.
En daar zit mijn onbehagen. Programma’s als Ik hou van Holland en Achter de Dijken, maar ook al die andere genoemde stereotype uitingen, doen onbedoeld mee aan het bewieroken van de sompige polder met de reuk van gerookte paling en oude kaas. Het is in de basis een bevestiging van de huidige onzekerheid en van terugtrekking. Deze feel good identiteit en de achtergrond van deze behoefte staat ver af van veel inwoners van Nederland, van mensen buiten de Hollandse provincies. Het staat nog verder af van -bijvoorbeeld- de identiteitsvragen van Ajouad el Miloudi in zijn programma en zoektocht Kaaskop of Mocro. Ver af van de vele nieuwe Nederlanders. Hoe meer stereotype de Nederlandse identiteit wordt neergezet, hoe moeilijker het toe-eigenen van de Nederlandse identiteit wordt voor anderen dan de kust- en polderbewoner. De Hollandse identiteit onder de stolp, achter glas. De onmogelijkheid van toe-eigenen kan leiden tot afkeren met alle potentiële risico’s van dien. Met een archetypische Nederlander als identiteit komt het noodzakelijke gesprek met ‘de ander’ over wat ons gezamenlijk en sociaal bindt, geen stap verder.
Als we niet leren met nuance en met meer zelfvertrouwen naar onze identiteit te kijken, missen we kansen op verbinding en integratie. Die nuance houdt in dat we weten dat de identiteit van die calvinistische kaaskop en van de Hollandse polder in de toekomst anders zal zijn. Dat niet teruggekeerd wordt naar het archetype. Sterker nog, dat dit allemaal al lang niet meer zo bestaat en een illusie is. De ongerepte horizon is al zo goed als helemaal verdwenen. Tegelijk, met meer vertrouwen. Er zijn en blijven historische lijnen waarlangs we ons ontwikkelen. Identiteit is bovendien iets wat we zelf kunnen helpen construeren. Daar zijn we vrij in. Het is tenslotte, in de woorden van Yuval Noah Harari, slechts een imaginaire orde. Zie de eerder genoemde voorbeelden. Dit is relevant in de globaliserende wereld waar culturen steeds minder van elkaar gescheiden en te onderscheiden zijn op traditionele ‘ingrediënten’. In een samenleving waar segregatie een ingewikkeld maatschappelijk vraagstuk is. Alleen dan voorkomen we dat we onnodig bijdragen aan tegenstellingen en maatschappelijk onbehagen.
Een eigenschap van Nederlanders die tot dusver niet aan bod is gekomen, is de behoefte aan indijken, doorsluizen en afvloeien. De behoefte om maatschappelijke problemen en bedreigingen in te dammen en te isoleren. We hebben zelfs de overtuiging dat we dat goed kunnen. Gevoed door de afkeer van een niet-volmaakte maatschappij, van niet-ronde oplossingen en van rafelranden. Hoogleraar Anne-Mei The benoemt het al lang, maar dan met betrekking tot de wijze hoe we omgaan met de ziekte dementie. Ze toont ons onze reflex dat wanneer iets "reutelt en stinkt" we het wegstoppen. Het uit het zicht halen en er wat hulp- en zorgverleners omheen zetten. Het daarmee feitelijk ontkennen en niet leren er mee om te gaan. Zo, voeg ik daaraan toe, doen we het eveneens met onze bejaarde ouders, met onze doden, met onze geesteszieken en verwarde medemensen, met illegale vreemdelingen, met zwervers et cetera. We dammen ze in of sluizen ze door. Maar we accepteren niet het voortbestaan van ongemakkelijke rafelranden, zeker niet in het straatbeeld. Dat beeld is net zo absurd schoon als onze grote ramen en als de bermen van onze snelwegen.
Maar wie onze geschiedenis van water leest, ziet dat hoewel wij Nederlanders prat gaan op watermanagement, dit indammen, malen en sluizen hebben geleerd na duizend jaar hopeloos geklungel en geblunder. Grote gebieden waren (bijna) weggespoeld en weggewaaid door de wijze waarop we het land bouwrijp maakten en ontwaterden, en door de grootschalige, commerciële veenafgraving in de Volle Middeleeuwen. Dit nog naast de verschraling van de natuur die alle inpoldering en ruilverkaveling heeft betekent voor deze unieke delta van Europa en tot op de dag van vandaag een enorm probleem vormt. Hoe lang immers zien we de Grutto nog? En zelfs eind vorige eeuw ging het nog mis en was een nieuw Deltaprogramma nodig om, onder meer, de dreiging van de grote rivieren af te wenden.
En daar zit de crux, de vernieuwing, de inclusie. Het nieuwe Deltaprogramma bestaat er onder meer uit dat je wilt reguleren en niet wilt beheersen. Regulering kan door een compromis te sluiten met het water. Door het wassende water ruimte te geven en land te laten overstromen. Door bepaalde bestemmingen van het land prijs te geven. Door zelfs huizen na duizend jaar weer op terpen te zetten. Het geeft niet alleen meer veiligheid, maar brengt ook meer diversiteit terug in de natuur. Accepteer de dynamiek.
We moeten ons niet meer schijn-veilig verschansen achter dijken. Leg geen nieuwe Omringdijk om onze gefragmenteerde identiteiten heen en voorkom een strakke verkaveling van identiteitspolders in ons land. Meerdere identiteiten zijn mogelijk, naast elkaar en overlappend. Laat de identiteit zoals het water vloeien en laat die niet stollen. Dring niet weer het beeld van de Hollandse polder op aan Brabanders en Twentenaren. Ook niet aan onze nieuwkomers. Nog beter dan een nieuwe Ahmed Brinker, zeg tegen Hans Brinker (eigenlijk de personage 'The Hero of Haarlem') het gat in de dijk te laten voor wat het is, zijn vinger uit het gat te trekken en gewoon door te fietsen om op tijd thuis te zijn voor bruine bonen of couscous achter de iPad.
Het gevoel van ongemak was ook een oproep aan mezelf, want ook ik moet er voor waken niet exclusie te bedrijven als ik bijvoorbeeld blog. Ik besloot daarom dat ik mijn boekenkast maar tot op zeker hoogte kon ordenen. Er is geen heldere ordening te maken. Identiteit is een dynamische kluwen met vele gordiaanse knopen. Maar als ik er zo naar kijk, is het in ieder geval geen karikatuur. Biedt juist die rommeligheid ruimte voor diversiteit, en belangrijker nog, ruimte voor inclusie en voor kunnen toe-eigenen. Door te blijven lezen over mijn geschiedenis word ik me steeds bewuster hoe ingewikkeld en verweven alles met alles uiteindelijk is. Dat veel, en zeker identiteit en de geschiedenis waarop deze stoelt, een gekozen perspectief is. Het is zoals zo vaak: de werkelijkheid is niet zwart of wit, maar bestaat uit vele tinten grijs.