Geschiedenis Dorp

Station Berkel 1964

Bevrijdingsdag 1945

Het dorp Berkel lag in een gebied dat van oudsher ‘Rodenrise’ werd genoemd. De oudste akten maken melding van ‘Berckel dat in Roodenrise is gelegen’. Er is volgens deze akten geen sprake van dat er ooit twee dorpen waren, maar het dorp is altijd aangeduid als ‘Berckel ende Rodenrise’.

Voor Berkel geldt het jaar 963 als start, terwijl in Rodenrijs in 922 al een kapel lijkt te zijn gebouwd.

Hoewel in 1963 het 1000-jarig bestaan van Berkel en Rodenrijs is gevierd, is hiervan weinig verdere onderbouwing te vinden. Berkel bestond in het jaar 963 wellicht dus wel, maar eerst in het jaar 1062 is Berkel als nederzetting gesticht.

De eventuele oorsprong van de namen van de gemeente (Rodenrijs van rijshout, Berkel van Berkelo = berkenbos) kent ook geen echte onderbouwing.

Het is allemaal wat onzeker, die geschiedschrijving over de periode vóór 1600. Dat is vermoedelijk te wijten aan Spaanse soldaten die in 1574 de kerk, de voorloper van onze dorpskerk, binnendrongen en de daar aanwezige ambachtskist plunderden. Het was ze, bij gebrek aan soldij, om geld te doen, maar ze troffen alleen ambtelijke stukken aan. Uit woede verscheurden en verstrooiden ze die. Waarschijnlijk is daarmee  de belangrijke kennis van de Berkelse historie verloren gegaan.

Het ontstaan

Berkel en Rodenrijs is een oud dorp met een rijke geschiedenis. Het is in de 11e eeuw ontstaan midden in het uitgestrekte en ruige veengebied, dat Holland toen was. Vanuit Vlaardingen werd het veengebied in de elfde en twaalfde eeuw ontgonnen door slootjes te graven zodat het natte gebied kon afwateren. Op die manier kon de drassige grond worden rijp gemaakt voor landbouw en veeteelt.

Zo ontstond als een van de eersten het ontginningsdorp Ouerscie ofwel Overschie. Vanuit Overschie werkte men verder noordwaarts met arbeiders uit Overschie, geassisteerd door Friese kolonisten. Gaandeweg ontstond het gebied dat Roodenrise werd genoemd. Bij deze ontginning was de Abdij van Egmond nauw betrokken Al spoedig moet er een parochie zijn gesticht en heeft men er omstreeks het midden van de elfde eeuw een eenvoudig kerkje gebouwd.

Het dorpje Berkel lag in het gebied Rodenrijs en is daarmee altijd al een geheel geweest, en bestaat dus niet uit twee aparte dorpjes die later zijn samengevoegd. In 1266 bouwde ridder Alewijn van Rodenrise en Arnestus van Wulven een stenen kerk in Berkel, op de plaats van de huidige Dorpskerk.


Ambacht

Het ambacht Berkel en Rodenrijs is te beschouwen als de voorloper van de huidige gemeente met dezelfde naam. Het ambacht is al in de middeleeuwen ontstaan; de oudste vermelding dateert uit 1303, toen graaf Jan van Henegouwen die van Berkel en Rodenrijs het privilege verleende om in bepaalde gevallen zelf recht te spreken. Dit privilege is in de daarop volgende eeuwen regelmatig aangevochten door de baljuw van Delfland.

Berkel en Rodenrijs was ingedeeld in vier gedeelten, de zogenaamde stocken. Berkel en Rodenrijs kenden de Molen-, Noordeindse-, Kerken- en Roodenrijse stock.


Watermolens

In de veertiende eeuw was het ontgonnen gebied zover ontwaterd dat het veen begon in te klinken. Het was nu nodig om het water via de inmiddels hoger gelegen rivieren af te voeren. In het gebied waar nu nog molen De Valk staat, stond in 1384 al een watermolen en in 1472 stonden er zelfs al vier. Het uitwateren werd echter een probleem dat met omliggende polders tot hevige twistpunten leidde. Johan van Oldenbarnevelt loste het geschil uiteindelijk op door er in 1618 een vijfde molen te laten bouwen.


Waterschappen

In deze periode van de grote ontginning ontstonden de waterschappen, ofwel de hoogheemraden, die toezagen op de overstromingsrisico’s van het grondgebied van de graven, voor waterbeheer in de polder zorgden en dijken en wegen aanlegden. Daarvoor lieten de hoogheemraden hun grondgebied optekenen.

Op de kaart uit 1611 is de indeling van de polders zoals nu nog herkenbaar al goed te zien; de Schieveense polder, Ackersdijk, maar ook bijvoorbeeld het ambacht Berkckel, het dorp Berckel, het dorp Hillegersberch. In de polder Schieveen ligt al de Hofweg (De Hoffwech), die met een kleine knik overloopt in de Roderijseweg (Rooderijswech), door Berkel loopt en overgaat in de ‘Berckelse Wech’.


Landscheiding

Een landscheidingsdijk of landscheiding is een waterkerende dijk of kade. Ze werden opgeworpen op de grens van gebieden omdat het waterpeil niet overal hetzelfde was. Een landscheiding is dus tevens een waterscheiding. Onder andere voor de grenzen tussen de hoogheemraadschappen Rijnland, Delfland en Schieland is de term "landscheiding" gebruikelijk.

In veenontginningen werd de kade aan de verste zijde van het punt waar de ontginning begonnen was de landscheiding genoemd. Erachter lagen woeste gronden of een volgende ontginning. Van oude landscheidingen zijn vaak nog restanten in het landschap te vinden.


De Tempel

Even voorbij de Bovendijk, net in Berkel en Rodenrijs, lag het kasteel De Tempel. Johan van Oldenbarnevelt kocht de "Heerlijkheid De Tempel"en werd zo "Heer van Berkel en Rodenrijs" in 1600. Deze Heerlijkheid was een boerderij achter in het Rodenrijs en was 20 hectare groot. Op elke hoek van het land stond een grenspaal met aan de voorkant een T en aan de achterkant B R gebeiteld. Eens per jaar kwam van Oldenbarnevelt naar Berkel om de pacht te innen en tevens om recht te spreken. Dat was nodig omdat de boeren uit Rodenrijs hun water loosden in de polder Ackersdijck, nu een "Natuurgebied". In 1855 werd de Tempel aan Berkel en Rodenrijs toegevoegd.


Ambachtsheren

De graaf van Holland kon het grote gebied niet alleen besturen en gaf het bestuur van dorpen in handen van rijke vrienden en machthebbers. Deze bestuurder moest hier wel voor betalen en kreeg zo’n ambacht “in leen”. De functie van ambachtsheer leverde echter genoeg geld en eer op om hierin te investeren.

Arent van Egmond kreeg het ambacht in leen en door vererving werd uiteindelijk Lamoraal van Egmond onze ambachtsheer. Deze edelman, vriend van Willem van Oranje, werd in 1568 door de Bloedraad veroordeeld en op last van Philips II in Brussel onthoofd.

In 1600 werd Johan van Oldenbarnevelt onze ambachtsheer. Het is deze grote man eveneens slecht vergaan. Hij moest het om zijn grote kennis en invloed afleggen tegen Prins Maurits en werd in mei 1619 op het Binnenhof onthoofd. Naar zijn laatste rustplaats wordt nog steeds gezocht. Sommigen vermoeden dat hij in of nabij de Dorpskerk is begraven. In 1706 werd Johan van der Hoeven de ambachtsheer. Hij reorganiseerde het corrupte dorpsbestuur en stelde tientallen leefregels vast waaraan de bevolking zich moest houden.

Landweg langs de vaart, in het jaar 1780

De Tachtigjarige oorlog

Berkel heeft ernstig geleden gedurende de Tachtigjarige oorlog (1568-1648), vooral tijdens het ontzet van Leiden. Om de Spanjaarden dwars te zitten zijn diverse dijken doorgestoken en is het land onder water gezet. Op deze manier konden de Geuzen met hun schepen naar Leiden varen. De keerzijde hiervan was dat het omringende land niet meer gebruikt kon worden voor landbouw of veeteelt, waardoor de Berkelse bevolking nog jarenlang honger en armoede heeft geleden.


De reformatie

Ook de reformatie is aan Berkel en Rodenrijs niet zo maar voorbijgegaan. Het kerkgebouw ging over naar de Gereformeerden en de katholieken hadden lange tijd geen rechten meer. Desondanks bleef het dorpsbestuur nog lang in katholieke handen en vindingrijkheid maakte dat deze groep in stand bleef en zelfs groeide.

Rond 1640 werd een huis als schuilkerk ingericht en rond 1725 besloot men een echt kerkje te bouwen. In 1865 werd de eerste steen gelegd van het huidige RK kerkgebouw. Intussen had ook de Remonstrantse Gemeente een eigen kerk in de Kerkstraat, waar tot 1862 is gepreekt.

De Dorpskerk was in 1732 zo vervallen geraakt dat niemand er meer in durfde. De kerk werd daarom afgebroken en vervangen door het thans nog bestaande gebouw. De toren en het koor bleven tijdens de sloop behouden maar het koor is in 1948 gesloopt, zodat de toren het oudste gebouw is binnen onze gemeente.


Turfwinning rendabeler dan landbouw

In de nabije omgeving van de drie dorpen ontstaan na de Middeleeuwen grote steden: Gouda, Delft en natuurlijk Rotterdam. Om de vele inwoners van deze steden te voorzien van voldoende brandstof om hun huizen te verwarmen en eten te kunnen koken, is turf nodig. Veel turf. Dat komt goed uit, want dat is in voldoende mate te vinden in de landerijen tussen deze steden in. Je moet je voorstellen dat in 1500 de gronden hoger liggen dan het riviertje de Rotte. Je weet wel dat als je nu langs de Rotte fietst, de landerijen vele meters lager liggen. Hoe komt dat?

In de 15de eeuw was men begonnen men met turfsteken omdat het werd steeds moeilijker werd om het drassige land voor veeteelt en akkerbouw te gebruiken en bovendien leverde turf meer geld op voor de grondeigenaren. De vraag naar turf als brandstof steeg niet alleen door de bevolkingsgroei maar ook door de aanwezigheid van brouwerijen in het naburige Delft en Rotterdam.

Turfsteken houdt in dat men klompen turf uit de grond steekt, net zolang tot men aan het grondwater zit. Door het baggeren met een beugel kon ook dieper gelegen turf worden gestoken. Men noemt dit slagturven. Met een bootje vaart men rond en met een speciale baggerbeugel haalt men de turf omhoog, kiepert het in het bootje en laat het daarna op een hoger gelegen plaats opdrogen. Daarna wordt deze turf weer in mooie rechthoekige stukken gestoken en verkocht.

Door dit alles veranderde het land in grote waterplassen. Dit leidde op den duur tot grote gevaren: wegen kalfden af en spoelden weg, maar ook epidemieën konden zich sneller ontwikkelen, wat in Bergschenhoek en Bleiswijk ook gebeurde. Ons dorp was een lintdorp geworden: een lint van bebouwing omgeven door water. Toen nagenoeg alle veen was afgegraven viel daarmee de bron van inkomsten weg en de bevolking verarmde.

Turfwinning niet meer rendabel, wat nu? Na meer dan 250 jaar kwam er pas door het gebruik van steenkool als brandstof een eind aan de turfwinning. De boeren hielden na de turfwinning nog maar weinig geschikt land over voor hun vee. Zij bleven zitten met land onder water, land dat men zelf had verzopen. Dat is gevaarlijk voor de bevolking. Tijdens de turfwinning is het aantal inwoners van de drie dorpen sterk gegroeid, maar als er geen turf meer is trekt men snel weg. Er valt niets meer te verdienen en door het vele water worden allerlei muggen en andere dieren aangetrokken, die nare ziekten met zich mee brengen. Verder levert al dat water veel gevaar op voor de inwoners, want bij storm en harde wind overstromen de wegen.


Droogmaking van de polders

In 1776 was de situatie onhoudbaar geworden en begon men van hogerhand met de droogmaking van de Noord-, Zuid- en Westpolder. Hiervoor zijn in de Westpolder en in de Noordpolder elk drie molens gebouwd, bij de vijf bovenmolens verrees ook een molen: de nu nog bestaande Molen de Valk. Er werd nieuw land gewonnen en de voordelen daarvan werden in het midden van de negentiende eeuw zichtbaar. In die tijd zijn ook de overige polders drooggemalen. De drooggevallen bodem werd opnieuw ingedeeld in strakke rechthoekige kavels.  De vruchtbare grond betekende een periode van grote bloei voor de boeren. De bevolking groeide weer en de welvaart nam toe.


De ontwikkeling van de tuinbouw

De tuinbouw langs de Berkelse vaarten ontwikkelde zich razendsnel en werd de toekomst van Berkel en Rodenrijs. De vaart werd gebruikt voor de afvoer van turf. Berkelse tuinders richtte in 1904 de Berkelse Groenteveiling op, die toen nog gevestigd was in Rotterdam. Toen in 1908 de spoorlijn werd gebouwd, bouwde men naast het station Rodenrijs de nieuwe locatie van de Berkelse Groenteveiling. Daarna was het beeld zoals op de foto uit 1958 hieronder een bekend beeld, de trekvaart door de vaarten richting de veiling.

Het ontstaan van de dorpskern

Berkel en Rodenrijs is vanaf de 11e eeuw ontstaan als een boerderijlint langs de ontginningsbasis. De bebouwing verdichtte zich rond het op een donk gebouwde kerkje. De Kerkstraat verbindt de donk met de ontginningsas die wordt gevormd door de Rodenrijseweg, Herenstraat en Noordeindseweg. Het dorp Berkel lag in een gebied dat van oudsher ‘Rodenrise’ werd genoemd. De oudste akten maken melding van ‘Berckel dat in Roodenrise is gelegen’. Er is volgens deze akten geen sprake van dat er ooit twee dorpen waren, maar het dorp is altijd aangeduid als ‘Berckel ende Rodenrise’.

Het lijkt erop dat het resterende deel van de Kerkstraat, dat de verbinding vormde met Bergschenhoek, door de vervening is ‘verdronken’ en daarna niet is teruggebracht. Rodenrijs was (en is) het zuidelijk einde van dit lint. Alleen langs de Kerkstraat en de Herenstraat stond aaneengesloten bebouwing. Dit was de belangrijkste straat, waar de notabelen woonden.

Na de droogmaking van het omringende gebied werd rond de kern van Berkel, net als rond de andere kernen, een ringgracht gelegd. Een deel ervan werd gevormd door een natuurlijk watertje, de Wildert, de rest door een westelijk achter de bebouwing gelegde waterloop. De kern kreeg een eigen polderpeil hoger dan de omgeving.

Parallel ten westen van het lint werden in de tweede helft van de 19de eeuw langs afwateringstochten de ‘onderwegen’ Noorder-, Wester- en Zuidersingel aangelegd, om achter de tuinderijen en boerderijen het transport van landbouwproducten te bespoedigen. Hierlangs werden tuinders- en arbeiderswoningen gebouwd. Langs de Noordersingel gebeurde dat tussen 1875 en 1910 en langs de Westersingel tussen 1910 en 1930. De huizen aan de Vogelaarstraat tussen Westersingel en Noordeindseweg werden in dezelfde tijd gebouwd. Bij Rodenrijs verrezen arbeiders- en middenstandswoningen langs de Zuidersingel.

Rond 1880 ontstonden de eerste tuinbouwbedrijfjes langs de vaarten buiten de kern die als vaarwater functioneerden. Vanaf de jaren ’20 van de 20ste eeuw werd begonnen met teelt onder glas (warenhuizen). In 1908-1909 verrees een veiling bij station Rodenrijs van de net aangelegde spoorlijn (Hofpleinlijn). In 1929 werd hier ook een bloemenveiling gesticht en kwam een haventje bij het spoor tot stand.

Tot de jaren ’50 van de vorige eeuw werd vooral voortgeborduurd op het lint, met kleine buurten aan weerszijden. De Boterdorpseweg werd aangelegd als verbinding tussen Berkel en Bergschenhoek. In de decennia daarop werd de meeste bebouwing in de oude dorpskern van Berkel gesloopt en door nieuwbouw vervangen. De kern veranderde in hét voorzieningen- en winkelgebied voor het omringende gebied. De Wildert werd gedempt. Ten noorden en ten zuiden van de kern zijn vanaf de jaren ’60 buurten verrezen met vooral rijtjeshuizen. Kort daarop zijn, iets verder van de kern, twee buurten gerealiseerd met blokken en strokenbebouwing. In de jaren ’70 zijn de Sterrenbuurt en de Edelsteenbuurt gebouwd aan de noordrand van Berkel, behorend tot de woonerven. Woongebieden na 1985 liggen vooral aan de westkant van Berkel en Rodenrijs.

Het historische lint fungeert nog steeds als doorgaande weg (Rodenrijseweg, Herenstraat, Noordeindseweg), die bij de kern wordt gekruist door de Boterdorpseweg en de Klapwijkseweg.


De Tweede Wereldoorlog

Zoals in elke gemeente was ook in Berkel en Rodenrijs het Verzet actief werkzaam. Verscheidene wapendroppings hebben plaatsgevonden en de op die manier verkregen munitie is vanuit het Berkelse verzet gedistribueerd. De oorlog heeft helaas ook een aantal slachtoffers gekend. Zij worden eervol herdacht met een monument.


Aantal inwoners

In 1795 waren er 1129 inwoners, volgens een Accuuratelijst.

In 1840 had de gemeente Berkel en Rodenrijs 160 huizen met 1.149 inwoners (in dorp Berkel 48 huizen met 339 en verder de buurtschappen Zuideinde of Rodenrijs 2 huizen met 192 inwoners, de Bovenmolens bij de Zweth 6 huizen met 43 inwoners, Noordeinde 70 huizen met 512 inwoners en buurtschap Leedeweg en polder Westpolder samen 9 huizen met 63 inwoners).

In 1850 was het bewonertal nog 1.250. In 1950 was dat al gegroeid tot 5.700 en nadat Berkel en Rodenrijs als Vinex-gemeente is aangewezen is het inwonertal gestegen tot 19.000 in 2006.

Op 1 januari 2007 houdt Berkel en Rodenrijs op als zelfstandige gemeente te bestaan. Samen met de andere huidige 3Bhoek-gemeenten Bergschenhoek en Bleiswijk vormt zij dan de nieuwe gemeente Lansingerland.

In 2015 is het inwonertal van  Berkel en Rodenrijs inmiddels 29.000

Het ontstaan van het wapen van Berkel en Rodenrijs 


Door vervening vanuit Overschie tussen 961 -991 is vermoedelijk rond 1050 Rodenrijs van Overschie afgescheiden.

In 1081 werden er al tiendrechten aan het klooster van Egmond betaald. 

In 1266 erkennen Arnestus van Wulven en Alewijn van Rodenrijs het patronaatsrecht van Abt Nicolaas van Egmond over de door hen gestichte kerk te Berkel zodat zeker is dat sedert 1266 een kerkdorp bestond. 

De Van Cralinghens, nauw verwant aan het geslacht van Egmond, wisten zich door huwelijk met de Vrouwe van Rodenrijs ook in het bezit te stellen van de Heerlijkheid Berkel en Rodenrijs. 

Het wapen is samengesteld uit de geslachten Rodenrijs en Cralingen. Willem van Cralingen, Ridder, vermeld in 1374 en 1390, huwde namelijk Christina van Zuydwijk, vrouwe van Rodenrijs bij Overschie. De beschrijving van het wapen van Cralingen luidt als volgt: “in goud een achtpuntige ster van keel”. (rood)                    

Foto in zwart-wit Van Cralingen 

                                                                                                                                                                Foto in zwartwit van Rodenrijs 

De beschrijving van het wapen van het geslacht Rodenrijs luidt als volgt: “In zilver 20 ruiten van azuur, geplaatst 5,5,5 en 5” (blauw)

Het betreft hier geen families die tot de huidige, in 1814 opgerichte Nederlandse adel behoren en dit houdt in dat de desbetreffende wapens niet officieel zijn geregistreerd. 

 Foto in kleur van het wapen van Rodenrijs

Door het huwelijk van Willem van Cralingen en Christina van Zuydwijk zijn hun beide wapens samengevoegd. De beschrijving van dit wapen luidt als volgt: “in goud een achtpuntige ster van azuur, in een veld van zilver 3 x 4 ruiten van azuur”. Na het overlijden van Christina van Zuydwijk rond 1384 mocht dit wapen door de toenmalige heerlijkheid Rodenrijs worden gevoerd. 

Het wapen werd door de heerlijkheid Berkel en Rodenrijs reeds gevoerd, vermoedelijk vanaf 1389, toen de ambachten Berkel en Rodenrijs werden samen gevoegd door Arend van Egmond. De ster van het wapen kan terug gevoerd worden op Egmond, welk klooster in de 11de eeuw reeds inkomsten uit tienden , geheven in het Rodenrijs, bezat.

 Foto in kleur van het wapen van Berkel en Rodenrijs 1392-1960 

Het veld met de 3 x 4 ruiten ontleent zijn oorsprong aan de Heren van Rodenrijs. Het schildhoofd van goud met een achtpuntige ster is van Ridder Willem van Cralingen en daar dit geslacht geparenteerd was aan de graven van Holland daarboven de grafelijke kroon. Foto in kleur van het huidige wapen                                                                                     

Rond 1957-1958 is komen vast te staan dat het wapen, zoals het toen werd gevoerd, niet de oorspronkelijke vormgeving en kleuren heeft. Bij Koninklijk Besluit van 1-2-1960 werd het gemeentewapen onder intrekking door de Hoge Raad van Adel van 24-7-1816 nader vastgesteld als volgt: “in zilver 15 ruiten van azuur, geplaatst 5, 5, en 5; het schildhoofd van goud, beladen met een achtpuntige ster van keel (rood).

Het schild gedekt met een gouden kroon, gesierd met 14 paarlen”.  Ten aanzien van de kroon die het gemeentewapen dekt, werd opgemerkt dat dit een grafelijke kroon is, tot het voeren waarvan slechts enkele gemeenten gerechtigd zijn. 

Van de Hoge Raad van Adel: De kroon op het wapen staat inderdaad bekend als een oude gravenkroon. Mogelijk refereert deze kroon aan het feit dat de heerlijkheid Berkel en Rodenrijs enige tijd in bezit is geweest van de graven van Egmond. 

Voor de huidige gemeenten geldt dat zij een standaardkroon mogen voeren die bestaat uit drie bladeren en twee parels.  Mocht men echter beschikken over een historische kroon, dan mag deze door een eventuele nieuwe gemeente i.c. Lansingerland worden overgenomen. 

                                                               De burgemeestersketting