Antwoorden van Jacques Schotte

op vragen* van Jos Corveleyn

Dank u wel. Het zijn allemaal belangwekkende vragen en gelegenheden om bepaalde dingen nog te preciseren.

Ik ga beginnen denk ik met de test. Gaat deze test niet uit, vroeg u, van een species-denken? Ja, ik zou zeggen : uiteraard wel; iedereen ging uit, gaat nog altijd uit van een dergelijk denken; en Szondi heeft dat ook gedaan; dus in een eerste instantie kan men zeggen : hij kiest er uit de bestaande specieën acht. Maar de zin van deze begrippen, die dan in initialen behouden blijven, de zin van deze begrippen, die verandert in de ontwikkeling van het project. Want, in een eerste tijd waren er de species; op het ogenblik dat ge ze allemaal samenvoegt en dat ge met de test diagnostiseert, dan loopt ge uit op iets wat ge opnieuw met het species-denken kunt verbinden. Maar dat is niet de bedoeling. Iemand die de test doorgaat die komt niet in één kolom terecht; die geeft te kennen - om het beeld van de symfonie terug aan te halen, niet met betrekking tot mijn spreken maar met betrekking tot dit octaaf van categorieën - : zijn persoonlijke variaties op het samenhangend geheel van acht met elkaar in één verband te denken themata van het mens-zijn : het morele thema, het praktisch-technische thema, het manisch-stemmingsmatige thema, enzovoorts. Dus de diagnostiek loopt niet uit op het species-denken.

Dat kan men ook doen hé; men kan zeggen : ja, de traditionele species..., endogene depressie bv. toont dit of dat typisch beeld; dat is dan niet dat de patiënt hier terecht komt, nee dat is dat hij een bepaalde reeks min of meer typische reacties produceert op de verschillende factoren; waarvan een aantal kernpathologisch zijn en de andere kunnen variëren. Dus dan zit ge weer in de species, goed. Maar wat interessant is, is natuurlijk deze vroegere soorten op een andere manier door mekaar te klutsen, en met beelden...; en ook bewegingen, want de test wordt zoals men weet verschillende keer toegepast, ook voor een eerste onderzoek; en daar is het belangrijkste ook : 'wat varieert en wat blijft gelijk?'; daarin kan men dus existentiële bewegingen en steunpunten nagaan : vol, volle reacties, lege reacties, enzovoorts. Dus men gaat er inderdaad van uit, maar de bedoeling is niet daartoe te komen. Men kan daartoe komen, maar men hoeft niet; en als men het ook in die richting duwt, wel dan komt men ook tot : men zou kunnen zeggen een pathoanalyse, niet van het normale maar van een bepaalde species.

Het klassieke voorbeeld - en dat is één aspect van de theorisering waarbij de test telkens ook weer van belang blijkt als men het dus op deze dialectische manier handhaaft - , dat is het nieuw denken van : 'wat is nu depressie?', de vraag die Kuhn heeft gesteld. Wel mijn thesis sinds lang die ik maar in aanduidingen hier in herinnering roep, is dat het model van de depressie niet de melancholie is; dat is traditionele asiel- en universitaire-hospitalen-psychiatrie. Het model van de depressie, de meest specifiek-depressieve depressie, is diegene die de psychiaters niet kennen omdat zij in de kabinetten van de huisartsen en op straat en overal rondloopt; dat zijn de specifiek meest prototypisch in de manisch-depressieve contact-sfeer liggende depressie-varianten. Met als hoofdelementen - dat is weer een soort symptomatisch species-denken, maar dit is dus vernieuwd door de analyse van de melancholie - met als hoofdkenmerken: anhedonie, onvermo-gen om plezier te hebben; anhormie, onvermogen tot elan, het produktieve en het receptieve deelhebben aan het leven; én stoornissen van de ritmiek van de twee, dus van alles wat in het leven cyclisch is. Dàt is het kernsyndroom van de depressiviteit. Dat bestaat in alle kabinetten van alle huisartsen van de hele wereld alle dagen.

Daarvan zijn de depressieve patiënten die bij de psychiater terechtkomen een heel klein deel; waarbij het kernsyndroom, dat vooral hier opvallend kan gedacht worden, gecombineerd is met wat we zullen noemen neurotische of psychotische trekken. De melancholie bv. is niet alleen gekenmerkt door een bepaald beeld in de contact-vector maar ook door - wat psycho-analytici reeds zegden - bepaalde ik-stoornissen, en voornamelijk ook door paroxysmale stoornissen.

Correlatieve thesis, van groot belang voor de klinische psychiatrie - in het species-denken worden er dus nieuwe accenten gelegd - : de suïcidaliteit van melancholici, die hangt niet af van de depressiviteit; de depressieven zonder de paroxysmaliteit, laat staan de ik-stoornissen, die zijn niet suïcidaal. Suïcidaal worden ze als ze typisch paroxysmale stoornissen d'er bij hebben, epileptoïede stoornissen. De violente zelfmoord heeft iets paroxysmaals, en is zelfs in het kader van de dialectiek tussen depressie en electroshock - te zien ook als een verloop met een soort natuurlijk zichzelf overbodig makende dialectiek van de paroxysmaliteit als opheffen van een opeenstapeling van affect - te begrijpen.

Dus, het species-denken ligt aan de oorsprong maar kan ook verder mede beïnvloed worden. Deze analyse van de depressiviteit is daar een voorbeeld van. Dat is intussen ook gebleken, niet uit de Szondi-test, maar uit ervaringen waaruit men nooit de leer heeft getrokken die d'er aan vast te knopen is. De effectiviteit van anti-depressiva is namelijk het grootst in de algemene artsenpraktijk waar die specifieke eenvoudige vormen aanwezig zijn. Als er combinatie is met neurotische en psychotische stoornissen moet men ook andere medicamenten er bij geven; en wat volgens onze huidige inzichten het meest inwerkt op de suïcidaliteit zijn niet de anti-depressiva maar de daarbij gevoegde anti-paroxystische middelen, nl. Tegretol. Zeer belangrijk in de behandeling niet van gewone depressies maar wel van depressies met neurotische en psychotische complicaties.

Dus d'er is een hele beweging waarin het species-denken mee opgenomen wordt, getransformeerd, en altijd opnieuw mede in vraag gesteld. Wat ik dan - enfin er is dus een beperkte waarheid van het species-denken - , wat we dan in het kader van de algemene psychoanalytische concepten als zodanig kunnen blijven vasthouden, dat is dat er graduele overgangen zijn tussen zogenaamde normaliteit en de stoornis die een echte species gaat worden, dat is wat ik noem de gekwalificeerde depressiviteit bv. Iedereen heeft te maken met depressiviteit in positieve of negatieve vorm en als daar goed mee 'ge-coped' wordt zoals men in het Engels zegt, als het goed genegotieerd wordt, dan is men niet depressief; maar men kan op een bepaald ogenblik depressief genoemd worden in een species-zin, gekwalificeerde zin van het woord bij een bepaalde kwantiteit. Dat is het beroemde Hegels-Marx-e principe dat een kwantiteit op een bepaald ogenblik als ze altijd maar aangroeit overslaat in een andere kwaliteit. Alphonse De Waelhens, onze vereerde meester, die zegde altijd met een quasi op zichzelf terug te buigen principe : dat is heel simpel, de mens kan z'n haar verliezen, altijd meer haar verliezen; wel, wanneer zullen we zeggen dat die kaal is? Moogt ge daarvoor geen haar meer hebben? Of nog een beetje? Zoveel is zeker : ge verliest zoveel dat ge op een bepaald moment kaal genoemd wordt, kaalhoofdig. Er is een overslag naar de kwaliteit: kaal t.o.v. harig. Wel, wanneer begint dat? Wel, d'er is in alle geval het principe van de kwalificering. Het is overal in de psychiatrie de vraag tegenwoordig : is dat een continuum of een dis-continuum? Wel, de twee zijn te verbinden met het simpele, laten we zeggen met het 'harig-kaal model'; de twee zijn te verbinden : er is een moment van kwalificatie. Waar we niet meer van willen uitgaan is dat die kwalificaties a priori gegeven zijn; als soorten naast mekaar. Dat is in deze manier van denken natuurlijk helemaal overboord gegooid. Tot zover het species-denken.

En dan ja, de academische... wacht eens... - Mark Ledoux vraagt: de droom? Schotte : ja, dat komt op 't laatste, 'the final touch' - ...de traditioneel academische psychologie, ja. Ik interesseer mij voor al die dingen; ik zou mij interesseren voor al deze dingen, als ik meer tijd had ook. Men moet zien dat er bepaalde onderscheidingen zijn. En namelijk dat de traditioneel academische psychologie evengoed als de traditionele psychiatrie nooit expliciet het probleem stelt, ook niet in de huidige courante cognitivistische psychologie. Het antropologisch onderscheid, 'la différence anthropologique' zoals een Franse filosoof van de humane wetenschappen,

Tinland, dat in een boektitel heeft genoemd die men zeer goed kan gebruiken, dus datgene wat het specifieke onderscheid, de sprong uitmaakt tussen dier en mens, dat wordt nergens in kaart gebracht. Dat wordt tegelijkertijd verondersteld en veronachtzaamd.

Ik kom altijd terug op die laatste dagen; d'er was iemand die een hele theorie van de psychiatrie ontwierp vanuit de 'Sinnesdata', de zintuiglijke data; handelend over de waarneming - hij noemde het waarnemingsleer - tot de imaginatie enzovoorts. Waar is het antropologisch onderscheid? Is dat allemaal alleen menselijk? Want 'Sinnesdata' en waarnemingen die bestaan natuurlijk bij dieren ook. Dus, waarneming op zichzelf is een functie die dat onderscheid niet maakt.

En een van de zeer belangrijke elementen die in dit systeem zijn ingegaan en die nu ruimschoots zijn geconceptualiseerd vanuit de reeds genoemde fenomenologie van Erwin Straus - 'Vom Sinn der Sinne' - en Maldiney : dat is de specifieke analyse van de wereld van de gewaarwording, 'Empfindung', 'le sentir', het gewaarworden - beter verbaal uitgedrukt. Dat - volgens Straus en von Weizsäcker en Goldstein, zeer verwante geesten - altijd wezenlijk moet gedacht worden in zijn samenhang met de zelfbeweging; dus het voelen, als ge wilt de 'Empfindung', het gewaarworden en het zich bewegen in een voortdurende verstrengeling. Dat is een sfeer die de klassieke waarnemingspsychologie niet kent, nooit fenomenologisch analyseert. En dààr ligt de wortel ook van het esthetische. Vanuit een waarneming die begint met de principes van de Gestalt, dus met geconstitueerde fixeerbare vormen op een achtergrond, ben je al over deze sfeer heen.

Deze sfeer van het gewaarworden, die wordt veronachtzaamd in de waarnemingspsychologie. Waarom?

Omdat de waarnemingspsychologie uitgaat, zoals de hele academische denkwijze, maar ook de man van de straat, van het tegenover van een subject en objecten. Maar dat is reeds een bepaalde wijze van structureren die adekwaat is voor het denken van deze levenssferen; maar niet van de eerste en niet meer van de laatste. Dit2 is een pre-objecto-subjectale zijnswijze die samenhangt met wat men noemt 'fusioneel' en 'symbiotisch' enzovoorts, waar er geen subject-object-structuren zijn. In de woorden sub-ject en ob-ject steekt één gemeenschappelijk thema in de zin van de linguïsten, dat is 'het werpen' : onder-wérp, voor-wérp. En het werpen is één van de modi van de beweging; in de atletiek zijn er werp-disciplines. En wat doet men als men iets werpt, of dat nu een speer is of een discus? Of ook woorden die men naar een ander zijn hoofd slingert? Wel, men stelt zichzelf als subject tegenover de wereld waarnaar men iets werpt en ook tegenover datgene wat men als voor-werp werpt. Maar het werpen is niet de enige wijze van bewegen. In de atletiek zijn er ook andere disciplines. In het gaan, of lopen, is er een symbiotisch samengaan van de gaande en de wereld die hij met zich meevoert, de horizon die hij meevoert. En dus dit2 zijn stoornissen a.h.w. van - in de brede metaforische zin gedacht - de mens die gaat. Die komt en gaat, zoals men zegt. De oer-dialectiek van leven en dood : komen en gaan. Dat kunt ge niet begrijpen vanuit het werpen. Het werpen is slechts hier1 dan stilaan thema. Maar wij denken alledaags praktisch volledig in termen van subject en object. Maar subject-object-categorieën zijn niet de enige wijzen van in-de-wereld-zijn.

De traditionele waarnemings-psychologie - volgens de kritiek van Straus, herhaald door Maldiney - , die vat niet het gewaarworden, het primaire komen en gaan. Daarom vat zij ook mijns inziens niet de esthetica. Als ge de bijkomende stellingen leest van mijn thesis in uw faculteit hier verdedigd,... : in '56 ben ik doctor geworden in de psychologie en een van mijn bijkomende stellingen - destijds geïnspireerd door Maldiney - in '56 was: de Gestalt-psychologie kan niet doordringen tot het wezen van de esthetische waarneming. Een voorbeeld zijn de wetten van de Gestalt; die gelden niet. Dat de figuur zich tegen een 'fond' aftekent, als ge dat op schilderijen terug betrekt dan is dat het geval met de slechte schilderkunst; in de goede schilderkunst gaat de zogenaamde 'fond' dòòr de figuur en vice versa. Daar licht dus iets op wat met deze - opnieuw - subject-object-categorieën, met vaststaande Gestalten en zo, niet kan gevat worden.

Kapitaal voor het antropologische, wat als dusdanig dus niet ingaat in de probleemstelling van de academische psychologie zowel als van de psychiatrie, is de pluraliteit van zijnswijzen waarin de mens altijd permanent existeert. Wij bestaan op dit ogenblik bv. en permanent in deze pluraliteit - viervuldigheid misschien - van zijnswijzen; waarvan er slechts een telkens opnieuw naar voren treedt als meer belangrijk dan de andere, maar dan weer teruggenomen wordt; en waarvan slechts in extreem pathologische of creatieve momenten één helemaal centraal wordt. Met voor het pathologische dan misschien als kenmerk dat men er moeilijker van af geraakt; in de creativiteit kan men zich dan weer meer terugdompelen in het geheel. Dat schijnt mij dus van groot belang en daarop - dus op het onderscheid - zou men verder kunnen doorgaan. Maar dat neemt niet weg dat al deze onderzoekingen verder denk-materiaal geven.

Ik kom tot de tijdsdimensies, de oscillatie enzovoorts. Ja, wat ik gezegd heb over de cycli-toestanden, paroxysmen, processen, dat is a.h.w. een eerste benadering van verschillende wijzen van afloop in de tijd - zo hebben we het genoemd; dat is quasi op het niveau van het species-denken. De tijdsproblematiek die natuurlijk kapitaal is voor het menselijk Dasein en voor het Sein überhaupt - denk maar aan de titel van Heidegger: 'Sein und Zeit' - die kan op andere wijzen doorgedacht worden. Diegene waar wij nu het meest aan ontlenen, Maldiney, is daar ook verder op doorgegaan; Roland Kuhn heeft het laatst overgenomen; de aanstoot heb ik misschien zelf gegeven destijds voor deze ontwikkelingen : dat is dat we natuurlijk moeten loskomen van de idee van verloopswijzen in de tijd; daarin geeft ge uzelf reeds de tijd. En dat is een manier van beschouwen die haar portee heeft, maar beperkt.

Waar het uiteindelijk om gaat is existentieel quasi de opbouw van het zijn in en met de tijd. En daarvoor moogt ge u niet de tijd geven, en dan verschillende wijzen beschrijven van verloop in de tijd. Ge moet nader trachten te vatten hoe dat zoiets is opgebouwd als deze tijd : de tijd nl. waarin men als een - Bergson zou gezegd hebben - gespatialiseerde tijd dan de processen kan lokaliseren in hun verloopswijze - het enige wat de objecti-vistische psychologie of psychiatrie kent, de verloopswijzen. Dat moet ge gaan opbouwen; de mens heeft een opbouw.

En dan zijn er andere categorieën dan de doorsneecategorieën van belang. Wij denken de tijd altijd in de trias van verleden, heden en toekomst. In dat perspectief heeft men bv. ook gezegd : depressieve zieken zijn gevangenen van het verleden. Men kan daar eventueel zelfs tegenoverstellen dat schizofrenen eigenlijk gepolariseerd zijn of gebiologeerd door het probleem van de toekomst. En Kimura, de Japanse fenomenologische psychiater, die zal daar aan toevoegen : er is dus ante-festum en post-festum, en intra-festum is dan de paroxysmaliteit; dat is nog altijd deze trias.

Dus in de grammatica hebben wij dat allemaal geleerd nietwaar : de verleden tijd, de toekomstige tijd, de tegenwoordige tijd, goed. Maar er zijn ook andere variaties, die in de grammatica in onze scholen niet zo worden geleerd omdat zij misschien in andere talen ook van meer belang zijn dan in onze talen, zowel Frans als Nederlands, maar die toch van belang zijn.

Bv. is er het verschil tussen een tijd die doorloopt en een tijd waaraan een einde komt, dus tussen een blok tijd als ge wilt en een doorlopende tijd. Dat is wat men in de grammatica noemt een verschil in de aspecten. Of in het Duits noemt dat - ik weet niet of er een Nederlandse term is, dus de aspectuele tijd, de diathesis is het in het Grieks - de 'Aktionsart' : de wijze van de actie. Ieder verbum drukt een actie uit; men kan zeggen dus : een 'werk'-woord, dat is een actie; de Duitsers zeggen 'Zeitwort' : d'er zit een tijd in het werkwoord. Welnu deze tijd kan primair ook gedacht worden in het onderscheid tussen doorlopen en ophouden. Continue en discontinue tijd; dat is een verschil van aspect.

En de thesis kan dan bv. zijn : om de depressie in haar oervorm te begrijpen is het niet voldoende uit te gaan van de uitgespreide tijd, maar moet men teruggaan daarnaar : de depressieve patiënt heeft moeilijkheden met de discontinuïteit, die gaat door met een actie - da's een vorm van inertie - of die kan er niet aan beginnen. Dus het onderscheid tussen in actie treden of daarmee ophouden, en de actie voortzetten waarin men zit : dat is meer fundamenteel in de depressie dan het gevangen zitten in een verleden.

Want het verleden dat impliceert reeds deze uitgebreide, drie-dimensionele tijd; wat ook een subject impliceert nietwaar. De tegenwoordigheid is degene van de mens die zoals ik nu spreek of zoals jullie luistert; het is vanaf een subject in actie dat er een onderscheid is tussen verleden en toekomst en praesens.

Maar in de pre-subjecto-objectale sferen is er reeds een dialectiek van continu en discontinu, de aspectuele tijd. Die is dus met één lijn aan te duiden, en dan zijn er discontinuïteiten; of, het verschil tussen gaan, lopen, spreken en : gesproken hebben. Gesproken hebben is niet een verleden, want het verleden bestaat maar voor een subject en in het infinitivum is er geen subject. Gesproken hebben is een afgesloten portie. Terwijl spreken een doorlopende aanduiding is. Dat is een eerste structuurniveau wat overeenkomt met wat hier thematisch is.

Dan is er een tweede niveau waarin ook de omkering tot thema wordt. En daar zitten we dus aan de gedachte van de oscillatie als men wil : d'er is als het ware pro-spectie en retro-spectie, de omkering, de mogelijke omkering. U ziet - ik kan het niet ontwikkelen - u ziet dat hiermee dingen te maken hebben zoals het verlangen, het verlangen of de vrees, en de omkering daarvan. Dit is dus een dualisering van deze unitaire structuur en heeft dus te maken met deze tweede trap. De samenklutsing zullen we maar zeggen in één paroxysme van deze twee tegenovergestelde, dialectisch elkaar tegensprekende richtingen is een tweede structuurniveau.

En er is een derde structuurniveau waarin pas precies tengevolge van deze paroxysmen zoiets ontstaat als de tegenwoordige tijd als splitsing van de drie. Dat is slechts gegeven in de indicatieve wijs; in de infinitieve wijs hebt ge alleen dit onderscheid; in de subjonctieve wijs - dat is een verschil van wijzen : infinitief, subjonctief en indicatief zijn drie wijzen - en op alle drie niveau's is het onderscheid dat hier reeds bestaat : het gaat verder door. Maar het onderscheid in de geëxpliceerde tijd..., - hier is de hele 'tijdsmassa' nog impliciet in de infinitieve vorm van het werkwoord en begint zich te structureren - : de geëxpliceerde tijd maakt het onderscheid, en daar is een subject als persoon met de dialectiek van een mogelijke geschiedenis helemaal aanwezig, present : dit is een derde vorm.

Dus de tijdsproblematiek moet men verder doordenken. Deze hele articulering bestaat in de linguïstiek van Guillaume; in zijn grondwerk destijds 'Temps et Verbe' is dat in alle geuren en kleuren uiteengezet. Ge zult daar voorbeelden vinden van het Frans hoofdzakelijk, maar ook voor het Engels en het Duits enzovoorts. En bijvoorbeeld kan men uit het systeem van de tempora die bestaan in het Latijn en in het Grieks - sommige van deze vormen bestaan in een bepaalde taal, en andere niet - een soort differentiële psychologie van de Romeinen tegenover de Grieken ontwikkelen; dat heeft Guillaume ook gedaan; Maldiney is daar op in gegaan. Ik heb het onderwijs van Guillaume gevolgd zoals Vergote en een paar anderen in Parijs in de jaren vijftig : het was toen reeds zo een gezegende oude man met een grote witte baard die met een uitermate genuanceerde geraffineerde Franse taal altijd opnieuw diezelfde problemen actualiseerde met de simpele analyse van zinnen uit het alledaagse leven.

Dus de tijdsproblematiek moeten we doorgaan. Wat u hebt gesignaleerd dat is iets anders, dat is een progressieve ontwikkeling van de tijdsconstitutie doorheen deze drie trappen. Wat Jos Corveleyn daar heeft gezegd is nog weer iets anders. Het komen en gaan, hebben we gezegd, dat is de primaire dialectiek; komen en gaan gebeurt in een niet-gestructureerde tijdsruimte; komen en gaan. Als ge daarin een punt brengt dan wordt komen en gaan vooruit- of achteruit-gaan, akkoord? Toenadering of op afstand gaan. Dat hebt ge niet als ge een Brownse beweging hebt in een niet-gestructureerde ruimte. Als ge een punt invoert dan hebt ge dus vooruit en achteruit : sadisme, analiteit, enzovoort; goed, vooruit achteruit. Als je niet alleen een punt maar een grens trekt dan kan dezelfde beweging van komen en gaan tegelijkertijd gezien worden als binnengaan en buitengaan; binnengaan ergens is trouwens buitengaan elders : dus de structuren van binnen en buiten, van inclusie en exclusie. Dat zijn de tijds-ruimte-structuren die typisch zijn voor de neurosen; het ådipuscomplex : wat is dat in die zin door geïnterpreteerd? Héwel er zijn er daar twee in de oerscène - d'er is een allusie op hier - , in de oer-scène zijn er daar twee samen aan 't foefelen en ik ben er als kind uitgesloten : de exclusie, ik hoor er niet bij : alledaags brood van de neurosen en de neurotici waartoe we natuurlijk allemaal behoren. Goed. En als ge dat dan nog verder doordenkt, wel dan is er nog een originaire dialectiek, niet van binnengaan en buitengaan, 'entrée et sortie', maar van opengaan en sluiten.

Dat is de originaire dialectiek waaruit wordt beslist of ge in een niet-gestructureerde volkomen open ruimte leeft, of in een ruimte met 'point de repère'-s, of in een sluiting met een binnen en buiten. Dat zijn al die progressieve structureringen. En subject-object liggen natuurlijk hier. Hier zit men aan gene zijde van subject en object zoals men hier aan deze zijde van subject en object zit. En iedereen kent, hoop ik tenminste, het belang van symptomen zoals de volledige afsluiting of het openliggen in de schizofrenie. Dat zijn allemaal zeer belangrijke dingen uit de klassieke psychiatrie die we daar op hun wezen doordenken.

En nu komt als laatste pointe dus de droom. Daarvoor zou men moeten ontwikkelen wat onze... - dat hebt ge in de bladzijden, ik heb daar niet over gesproken - : er is volgens ons, analoog tot deze beweging van progressieve structurering van I, II, III, IV, een dergelijke beweging in ieder van de vectoren.

U ziet..., en dat heeft natuurlijk een rol gespeeld in de esthetiserende intuïtie - in de intuïties die bv. ook in dromen tot stand komen speelt, en iedereen weet dat, in de wetenschappelijke creativiteit een esthetisch moment : d'er is in ene keer een vereenvoudiging van de chaos; en een theorie die eenvoudig maar innerlijk zeer complex is, die heeft veel kans om 'waar-der', waarachtiger en interessanter en produktiever te zijn dan een te gecompliceerde; zolang als de theorieën te gecompliceerd zijn in hun formalisme dan zijn ze waarschijnlijk nog niet aan het wezen van de zaak toe - het heeft zeker een rol gespeeld in deze intuïtie dat er acht factoren zijn, d.w.z. vier maal vier posities : als ge in alle factoren plus en min hebt dan hebt ge er dus zestien, da's vier maal vier, vier keren telkens de bi-factoriële dialectiek; in iedere vector hebt ge vier posities; wij noemen dat drift-posities. En de idee die ik ingevoerd heb - dat staat in die bladzijden6 ook - dat is de idee van de drift-circuits, 'les circuits pulsionnels'. Dat gaat hier bv. zo - Szondi heeft die vraag nooit gesteld hé, maar hij heeft dus intuïtief de categorieën zo gesteld dat de zaak er symmetrisch uitziet - en hier hebt ge dus hetzelfde schema maar beginnend negatief : in het centrum begint men vanonder, in de periferie begint men vanboven. Héwel, dat is mijn intuïtie-droom geweest, intuïtie in een droom - "Ah bon!" (reageert iemand uit de zaal). Deze circuits zijn in een droom gezien nadat ik al jaren had gediscuteerd met Szondi. Szondi had als Ik-circuit deze formulering. Ik ben daar nooit mee akkoord geweest; ik heb dan lang gezegd, k+ is volgens mij eenvoudiger, primitiever dan p+; toen ging het dus zo..., en ineens zag ik in een droom dat het zò gaat én tegelijkertijd natuurlijk alle

andere dan ook symmetrisch. Met de onmiddellijk voor een kenner zinvolle onderscheiding tussen een begin in het positieve en een begin in het negatieve, al naar gelang.

Dus dit betekent dan weer een

overigens van het species-denken, d.w.z. dat in het gebied van de laten we zeggen thymo-psychopathieën dat we abstractief hier lokaliseren - maar de thymopsychopaten hebben natuurlijk ook reacties elders; maar goed abstractief reduceren we de thymopsychopathie - wel in dat gebied is er als het ware één thymopsychopathische positie par excellence, d'er is een perverse, d'er is een neurotische, en er is een psychotische.

Dit is de positie traditioneel voor manische, gekwalificeerd manische patiënten en het is voor iedereen duidelijk denk ik dat de manische patiënt dichter bij de psychose staat in de traditionele eenvoudige zin van het woord dan de toxicomaan; enzovoort, de depressieve staat dichter bij de polariteit neurose en perversie. Wat bv. betekent dat nog? Wel dat de projectief levende psychoticus eigenlijk veel weg heeft van een psychopaat; hij leeft hier in de probleemsfeer van het eigenlijke zelf- en persoon-zijn a.h.w. op een symbiotische wijze, projectief; de eigenlijke psychoticus in de vruchtbare fase, dat is niet de vervolgingswaanzin maar de inflatieve grootheidswaanzin die alles is; dat is de psychoticus par excellence. Dus het species-denken wordt nog eens op een andere wijze doordacht.

En de droom is ontstaan tijdens een van mijn cursussen. Ik weet niet meer dewelke, ik weet niet of de oud-leerlingen die hier aanwezig zijn erbij waren, ik denk dat het een beetje vroeg was, - Vanderschelde of Lekeuche - ik weet het niet, het heeft ook niet het minste belang. In alle geval ging er veel transpiratie aan vooraf, met de hele discussie met Szondi.En de problematiek was een beetje zoals ik u zegde maar op een ander niveau: het species-denken; en dus: hoe moet dat allemaal gemobiliseerd worden ?

Want de mensen denken nog altijd dat diagnostiseren door de Szondi-test een subtielere variante is van het onderkennen van species; de statische eenheden opnieuw. En de idee was dan ook ja : de psycho-therapie - want de psychoanalyse, en bij Szondi is dat ook zo, die is altijd wezenlijk ook ingebed in psychotherapeutische overtuigin-gen - : dat men ook bij de eerste minuut van iedere consultatie reeds psychotherapeutisch werk-zaam is.

Men kan alleen in de polariteit van positieve of negatieve invloed, van eigenlijke psychotherapie of iatrogenie zitten. 't Is niet zo dat men eerst diagnostiseert en daarna therapie doet; men is reeds in de psychotherapeutische situatie. Iedere analyse in de zin van Freud en van de pathoanalyse en van de Schicksalsanalyse is tegelijkertijd een praktische therapeutische onderneming

Dus hoe komt men tot de mobilisering, de mobilisering a.h.w. van deze nog ergens - met dat schema - statisch aandoende categorieën? Wel, als ge al die circuits daar in tekent en dan het geheel ook in beweging brengt, dan komt het geheel a.h.w. aan het trillen zoals bij een transformatie van materie en energie, dus d'er was een aanknopingspunt met Einstein, en d'er is sprake van muziek geweest : muziek in die tijd was Mahler!

Interventie van J. Schotte

na de lezing van Philippe Lekeuche;

Vragen van Marc Pattyn naar anleiding van de uiteenzetting van Philippe Lekeuche:

a. Als de afname van de Szonditest een transitionele ruimte schept tussen de therapeut en de proefpersoon (zie vooral de tekst van Cerisy uit ë89), hoe manifesteert zich dit dan bij toxicomanen?

b. De subgroepen worden onderscheiden op grond van de testprotocollen; er is dus een statistisch verschil. Bestaan ere andere klinische fenomenen die dit verschil staven (bijv. ander projectief materiaal, observatiegegevens, ana-mnese).

c. Hoe breng je de subgroepen binnen een institutioneel verband over, bijvoorbeeld naar de heterogeneïteit toe?

Ik wou een paar kleinigheden aanbrengen om de brug te maken van mijn exposé naar dat van Lekeuche.

Al verschillende keren is namelijk het woord categorieën gevallen. Het driftsysteem van Szondi met initiaal die 8 factoren dat noemen wij met zijn strenge benaming: een categorieënsysteem. En ik heb in mijn eerste artikel, waarop Maebe gealludeerd heeft, 30 jaar geleden voor de 70ste verjaardag van Szondi - het congres van Boedapest zal dus samenvallen met de 100ste verjaardag : hij is intussen gestorven - voor de 70ste verjaardag heb ik gezegd dat bij Szondi - dat is een van mijn eerste formuleringen - een overgang is gebeurd van de klassen naar de categorieën. Nu, gewoonlijk is het zo dat in het nalatige spraakgebruik dat we allen hebben, dat we dat min of meer als synoniem beschouwen : er zijn verschillende categorieën van patiënten, klassen patiënten, soorten patiënten, dat is allemaal hetzelfde.

Dat is natuurlijk niet juist. En de hele psychiatrie van tegenwoordig, enfin een heel aantal navorsers, de nieuwe werken over psychofarmacologie, één van de gebieden waar men sinds de zgn. verwetenschappelijking met de D.S.M. en de vragenlijsten überhaupt niets meer vindt - alle grote psychofarmaca zijn gevonden door grote clinici, en niet door de gebruikers van die zgn. wetenschappelijke tests - , die navorsers en gebruikers zeggen : we moeten overgaan van een nosologisch systeem naar een categoriale beschouwing. Maar eigenlijk verwarren ze min of meer de twee; en de categoriale beschouwing is dan eigenlijk een andere soort van klassen-denken, een andere soort classificering.

Categorieën, zeggen de logici, zijn geen klassen van dingen : bv. de bloemen tegenover de bomen, of de grote mensen en de kleine mensen, de roodharige, de blondharige en de zwartharige, de heten en de koelen - 'some like it hot and others don't' - , dat zijn allemaal klassen. Terwijl een categorie, dat is bij Aristoteles reeds bv. de grootte : iedereen heeft een bepaalde grootte. Da's een categorie. Ten opzichte van alle mogelijke objecten kun je dus vragen : hoe groot? - en bij Aristoteles was dat - en waar? en de tijd? enzovoorts. De categoriale vragen zijn vragen die ge aan ieder object of over ieder object kunt stellen. Het zijn dus klassen van predikaten, zeggen de logici, en niet klassen van dingen. Klassen van gezegden die van alles gezegd kunnen worden, met een bepaalde graduering of onderscheiding.

En dus de overgang naar de categorieën, dat betekent dat we van iedere patiënt - niet alleen van iedere patiënt maar van ieder van ons - ons afvragen, doorheen de 'Szondische' beschouwing, op welke wijze hij staat in en tegenover de bisexualiteit, het sadomasochisme, de epileptoïdie, enz.; en dat zijn dus categorieën en niet meer klassen. Goed begrepen?

De tweede aanmerking - Aristoteles heb ik genoemd - , de grote vraag in de geschiedenis van de filosofie is : wat is de coherentie van een categorieënsysteem?

(...)

De voorloper van een fonologisch systeem, het eerste alfabet, het volledig alfabet zoals men zegt, waarin alle geluiden worden weergegeven maar nog niet met de systematische bouw dus, dat is dat van de Grieken. De Semieten hadden een alfabet alleen met de medeklinkers; in de Semitische woordenboeken hebt ge nog altijd alleen maar de medeklinkers; en de beroemde triliteraten, bv. k-t-b. : dat is alles wat met schrijven samenhangt, en volgens de klinkers die ge er dan bij het spreken tussenvoegt is dat ofwel 'de schrijver' of 'de pen' of 'de schrijftafel' of 'het boek' of 'de uitgever' enzovoorts. Dat is dus geen volledig alfabet, het zijn alleen de medeklinkers.

De eersten die de poging maken tot de weergave van alle geluiden in een alfabet zijn de Grieken. Met de methode van de analyse. Van waar de analyse? De 'hoor-ruimte' waarin de geluiden van de menselijke stem voorkomen, hoe kan men die analyseren? Wat voor elementen van die geluidsproductie moet men onderscheiden? Het alfabet. En de muzikaal gezinden onder u - wat ik persoonlijk niet zozeer ben - die weten wellicht dat de verschillende noten, de verschillende toonaarden ook door letters worden aangegeven : a, b, c,...;c dur, b mol,... wat weet ik; dat is omdat dat ook van de Grieken komt en dat dus de ruimte van de geluiden van de muziek systematisch geanalyseerd is op dezelfde manier als het alfabet. En de veralgemeende analyse, dat gebeurde dan in de wiskunde en in de filosofie, allemaal uitvindingen van de Grieken.

Nu, het belangrijke is : men moet een gesloten systeem hebben om, doorheen het gebruik daarvan, oneindig veel dingen te zeggen. Ge hebt een tegenvoorbeeld. Ge hebt talen die geen alfabet kennen. Het Chinees. Wat gebeurt nu in het Chinees? Daar heb je 30-, 40-, 50-, 60-, 100.000 verschillende pictogrammen. Allerlei kabbalistische tekens; dat wordt zo samengesteld. En dat is dus geen letter! Dat is eerder een beeld, een pictogram. Bv. een combinatie van dat voor water en dat voor bergen, dat noemen wij dan landschap, water en bergen. Of ge hebt de beroemde combinatie 'gevaar' en 'kans', dat is wat wij noemen : een crisis. Dus dat zijn begrippen die gecombineerd worden. Maar dat is geen alfabet! En het resultaat is dat ge er dus eindeloos tekens kunt aan toevoegen.

Maar verdorie, de uitvinding van de Grieken waar wij nogal van profiteren, en waar de Chinezen en de Japanners nu toe overgaan, dat is nogal anders potent om de dingen uit te drukken en neer te schrijven! De gewone burger in die landen, die kent er zo een paar duizend, dat is genoeg voor de gazet; maar de schriftgeleerden die kennen er 30.000 en kennen ze ook nog niet allemaal. Bij ons kan ieder kind het alfabet leren.

Wat is de kracht daarvan? Dat is het principe van het gesloten systeem waarmee ge dan àlle woorden kunt doen figureren; maar natuurlijk niet op de wijze van beelden, want die tekens zijn oorspronkelijk dus afgeleid van een menselijke figuur of wat weet ik. Dus dat principe : er is een gesloten systeem - dat is het principe van de analyse van de Grieken - en doorheen dit gesloten systeem komt ge precies tot het mogelijk kunnen schrijven, in het geval van het alfabet, van alle mogelijke geluiden uit ieder menselijke taal. Wij kunnen ook alfabetische registraties produceren van wat de Chinezen zeggen; omgekeerd gaat niet, zij kunnen geen pictogrammen produceren van wat wij zeggen. Het voordeel dààrvan is dat de Chinezen en de Japanners verschillende talen spreken maar eenzelfde schriftsysteem hebben; die moeten dus niet vertalen; van zodra ze schrijven kunnen de anderen het lezen maar zeggen het op een andere manier; maar dat is een zeer klein voordeel ten opzichte van het onze.

Dus dat principe van geslotenheid. Wel, ik kom nu tot Lekeuche's voordracht. Ge hebt gezien : het feit dat men een gesloten systeem heeft, dat laat toe om een begrip zoals toxicomanie te analyseren. Wat heeft hij gedaan? Wel, eerst en vooral vraagt hij zich af : is er een specifiek toxicomaan, essentieel, ik zegde deze morgen idiopathisch beeld? Ja, dat is er. Maar dat is niet datgene wat doorlopend bij alle toxicomanen voorkomt; maar allemaal produceren ze het toch enkele keren. En sommigen meer dan de anderen : die zijn dus dicht bij de essentiële toxicomanie, dat is wat ik zegde deze morgen : er is een hoofdgewicht in de contactvector en die produceert er het meest.

Maar, wat vragen wij ons af? Categorieënsysteem ! In hoeverre zijn alle toxicomanen psychopatisch, neurotisch, pervers, psychotisch? Als je uitgaat van een eindeloos systeem van verdere dingen dan kun je je nog afvragen of ze anorexia hebben, of op weg zijn naar Alzheimer, of wat weet ik. Dat heeft allemaal geen zin natuurlijk. Je moet een gesloten systeem hebben om de fenomenen te analyseren.

En juist daarom kunt ge alles analyseren - principieel - wat zich voordoet. Prof. Peters die ik deze morgen heb vernoemd, had een laatste referaat in Keulen over het syndroom van de overlevenden uit de concentratiekampen en andere dergelijke folter- en vervolgingssituaties, en hij zegt : ja, eerst heeft men moeten vechten om te erkennen dat er zware persoonlijkheidsstoornissen helemaal tot op het einde van het leven blijven bestaan of kunnen blijven bestaan, en ergens altijd bestaan - misschien verdoken - bij de mensen die dat hebben ondergaan; eerst moet men dat dus weten door te drijven tegen de idee dat alleen lichamelijk vaststelbare dingen in aanmerking zouden moeten komen voor een 'Entschädigung'; en ten tweede, is het probleem nu : als men die bekijkt doorheen de bril van Kraepelin's nosografie of van de D.S.M., dan is er geen specifiek beeld van het vervolgden-syndroom ! Ja, is dat dan weer niks? Het beantwoordt aan niks, dus het is niemendal? Nee, wij hebben dat niet nodig.

Een keer dat we dit systeem hebben, waarvan de kracht ligt in het feit dat iedere categorie antropologisch is, dus ook beantwoordt aan positief-menselijke fenomenen - iedere grote categorie heeft ook antropologisch positieve correlaten - een keer dat we dat hebben, dan kunnen we dat overal op toepassen. Maar dat is geen imperialisme of zo, dat is een instrument van de analyse. Je neemt het alfabet, en met het alfabet kunt ge alles neerschrijven wat ge hoort, zoals ge bezig zijt. Wel, met dit 'alfabet' kunnen wij de analyse produceren van ieder eventueel nieuw ontdekt syndroom, of nieuw te promoveren syndromen. Men kan op dat ogenblik weer vluchten met het species-denken zoals Corveleyn zegde, maar het interessante is natuurlijk de analyse 'en finesse' van de verschillende componenten.

Daar heb je dus een zeer concrete toepassing. Hij zegt : ja, sommigen zijn meer neurotisch; hij heeft de vier subgroepen geanalyseerd; dat moet men eigenlijk altijd doen; misschien zijn er bij een ander tableau geen vier; trouwens de vier zijn ongelijkwaardig verdeeld : de psychopaten zijn in het overwicht, dat is ook zo wat te verwachten geweest. Die analyse en die wijze van typeren, met dan ook de finesses die hij in zijn exposé heeft gebracht, dat is maar mogelijk door de geslotenheid van het systeem.

Dus het is een naïviteit van te zeggen : ge zoudt er nog enkele moeten bij voegen; als ge dat begint te doen dan smijt ge heel de boel weer omver, dan komt ge terug in een nosografie met andere nosologische principes die niet antropologisch zijn; want ge kunt u niet afvragen wat de antropologische correlaten zijn van al de syndromen in de D.S.M., dat heeft helemaal geen zin; ge kunt dat maar doen als ge terugkomt tot de grote basisconcepten en categorieën, het quatuor om het nog eens muzikaal te zeggen, van neurosen, psychosen, perversies en psychopathieën; dat is voldoende.

Maar het moet ook compleet zijn; op het ogenblik dat ge bv. de perversies weglaat, dan ontbreekt er iets dan ontbreekt bv. de mogelijkheid om die zeer significante bemerking te maken over de dealers; die natuurlijk ook in een zekere relatie staan tot de andere toxicomanen, etcetera.

Dus ik doe hier een pleidooi voor het juiste begrip van een noodzaak van een gesloten systeem; niet een klassen-systeem : dat is nooit gesloten; en de mensen die zeggen : je moet er toch enkele kunnen bijvoegen, denken nog in klassen. Een keer dat je in categorieën denkt dan is het noodzakelijkerwijze gesloten, dan kun je alleen nog zeggen : ja, maar wij hebben er een beter met slechts zes. Dat is mogelijk. Maar gesloten moet het in alle geval zijn. 't Is trouwens mathematisch mogelijk, zegt onze vriend Riguet - een van onze mathematische correspondenten - dat men die acht op zes bv. kan terugbrengen, mathematisch, door allerlei bewerkingen. Maar die extreme simplificatie is niet noodzakelijk de beste formulering. Misschien blijft men beter op acht; hoewel ze niet compleet van elkaar onafhankelijk zijn, dat is niet noodzakelijk een vitium, dat is misschien een betere hanteerbaarheid met een duidelijker profilering van de antropologische correlaten. Dat wou ik dus nog zeggen.

Afsluitende woorden van J. Schotte

na de lezing van Mark Ledoux1

Ja, de lijn van Ledoux was heel verschillend van die van Lekeuche. En heeft bij mij ook heel andere associaties opgeroepen. Hij heeft het gehad over het milieu waar hij werkt, het milieu van de zogenaamde institutionele psychotherapie. Dat betekent - misschien weet niet iedereen dat - : de poging om een klinische instelling te laten werken als een gezamenlijk psychoanalytisch activerend of animerend milieu. Waarbij dus psychoanalyse quasi door iedereen mee wordt bedreven, van de transversaal zich opstellende directeur, tot de nachtwaker, de conciërge, wat ge maar wilt. Waar de patiënten ook aan de telefoon komen; het is niet altijd gemakkelijk van de geneesheer-directeur of zijn medewerkers te bereiken omdat men dan hoort dat de patiënt verantwoordelijk is voor de telefoon op bepaalde ogenblikken, en dergelijke meer.

En dat roept bij mij heel andere associaties op dan de lezing van Lekeuche. Namelijk aan de werkgroep die wij destijds hadden. Ik was zelf de enige niet aan een kliniek verbonden deelnemer aan de vroegere 'g.t.p.s.i.' zoals we het noemden : 'groupe technique de psychosociologie institutionelle'. Onder de leiding van Tosquelles, die hij genoemd heeft, een republikeinse Catalaan die dus heeft gevochten tegen Franco; met Hemingway, Malraux, Orwell, Joris Ivens, en noem maar op. Die dan over de grens is gegaan bij het verlies van die oorlog. En die dan directeur-geneesheer geworden is van een godvergeten asiel in de 'Massif Central'; dat tijdens de wintermaanden soms ontoegankelijk is vanuit de buitenwereld door de opeenstapeling van de sneeuw - tenminste toen was het zo, nu zal het wel niet meer zo zijn; in een vesting gebouwd door Vauban : Saint-Alban; met Tosquelles zijn accent klonk dat dan als 'St.-Albàng' en 'Vaubàng', 'j'ai introduit le signifiàng de Lacàng'. Een genie. Van wie wij allen dingen hebben geleerd. Zeker een figuur op zijn gebied van het formaat van laten we zeggen Lacan of van Henri Ey. Een zeer synthetisch gouvernementele psychiater maar die ons toch ook veel heeft geleerd op andere vlakken. Tosquelles is zeker een heel belangrijke figuur geweest. Hij leeft nog altijd; hij heeft al een paar infarcten gehad, maar als men hem verplaatst tot in een vergadering zoals hier, dan gaat ie daar zitten ingeduffeld en is nog altijd de ouwe, loopt niet meer zo rond als vroeger maar is nog altijd de ouwe.

En hij heeft als assistenten gehad de mensen die dan overal in privé-klinieken zijn gaan werken zoals Oury : La Borde, waar Ledoux nu werkt; of ook in staatsasielen zoals Ayme, Torrubia, Rappard, Gentis, Poncin, oude vrienden van toen; verschillende zijn er reeds dood. Hij heeft dus die beweging op gang getrokken.

En ik heb op een moment in mijn curriculum studiorum, tien jaar reisgoed - geen dolen maar een reisgoed - doorheen Europa, eerst alleen, dan met de vrouw, dan met één, twee, drie kinderen, doorheen Europa tien jaar aan een stuk - het probleem : als ge dan naar het land terugkomt, dan zitten diegenen die nooit een voet hebben buitengezet zoals ik dat noem 'dans les trous du fromage'; gelukkig is er dan iemand uit de U.C.L. weggegaan en ben ik er toevallig in geraakt en ik zit er nu voor één jaar, misschien nog wat meer, nog - wel ik heb geaarzeld gedurende die tien jaar op een gegeven moment om misschien naar Saint-Alban te gaan. Ik heb het dan niet gedaan. En ik ben in Zürich gebleven op dat ogenblik; en daaruit is mijn verdiepte ontmoeting zullen we zeggen en ontvang van Szondi en zijn leer gegroeid. Misschien was die beslissing toch de goeie.

Toen wij dan samenkwamen met Tosquelles en Oury enzovoorts, het meest frequent in een hotel dat ge ziet vanuit de trein die door de Bourgogne raast, 'Hôtel "Les Maritonnes" in Romanèche-Thorins, dat bezetten wij in zijn geheel, en dan was dat nogal wat anders dan vandaag als ritme, dat was van acht uur en half 's morgens tot 's avonds zonder ophouden doorheen de maaltijden, als er iemand nog wou vragen van 'hoe gaat het anders?' dan begonnen we met een 'tour de parole' wat er allemaal gebeurde in de respectievelijke klinieken in heel Frankrijk waar ze verspreid waren al de oud-leerlingen van Tosquelles, en daar was ik dus de enige niet-gestichtspsychiater tussen : 'les rats des champs et le rat des villes'. En dat zijn heuglijke herinneringen; we hebben daar veel geleerd.

Ledoux heeft daar zijn eigen samenkooksel van gemaakt. Zeer suggestief vond ik de idee van de passage. Ik weet zelfs niet of hij weet, of U weet van welk Grieks woord in zijn grondbetekenis passage een vertaling is.

Van 'pathos' - Ledoux : 'Bien sur'. Schotte : 'Dat heb je toch van mij geleerd hé!' Ledoux : 'De cursus van von Weizsäcker'. Schotte : 'Ja. Maar goed, ik heb het verschillende keren gebracht'. Ik heb het zelf geleerd toen ik soldaat was in Keulen. Ik ben ook in Keulen geweest, en jarenlang. Het toppunt van mijn studentencarrière. Ik had namelijk niet alleen een auto - wat tegenwoordig banaal is voor studenten maar toen nogal zeldzaam - maar zelfs een chauffeur. Qui dit mieux? Als "Garnisonsarzt" van de Belgische troepen in Keulen werd ik door de chauffeur in de cursussen gebracht van Volkmann-Schluck, een indirecte leerling van Heidegger, filosoof, en een directe leerling van Karl Reinhardt, de grote filoloog. En we leerden toen opnieuw Grieks denken - dat hebt ge dus straks al gemerkt met 'analyse'. Al de Griekse grondwoorden die wij in onze talen nog hebben heb ik toen leren begrijpen, en ook het principe dat men met de overgang van de Grieken naar de Romeinen en verder, telkens in een andere wereld terechtkomt met een andere taal. Waarna ik dan dacht, ja die hoogleraren van Griekse filosofie hier, vergeleken bij die mensen daar, die kennen eigenlijk geen Grieks, die onderscheiden niet wat daarin specifiek is zoals bij Hippocrates tegen Sydenham, die benaderen Aristoteles door de zogenaamde Aristoteles Latinus - dat is geen Griek meer - en die zien dat verschil niet.

Maar goed, een van die Griekse grondwoorden is pathos, dat in patho-analyse en in pathologie voorkomt. En de grondbetekenis van pathos staat bij Aristoteles zelf te lezen; en is in een artikel door Volkmann-Schluck ontwikkeld, een artikel over het Griekse treurspel. Daar staat, bij Aristoteles dus : pathos is de passage, de overgang en de doorgang en dan meer speciaal van een extreem naar een ander. En men kan dat dus ook toepassen op al de categorieën als men wil zoals die heeft gedaan, of op alle circuits of op het geheel. De over- en doorgankelijkheid van het menselijk bestaan wordt daarin natuurlijk opgeroepen. En het is een overgang van een extreem naar een ander; bv. van licht naar donker, zoals het aan het gebeuren is. Dat is pathos: dus die overgang, en het milieu of het lichaam waar-aan en waar-mee deze overgang gebeurt.

En dan bijvoorbeeld de overgang van ziek naar gezond. Of van gezond naar ziek. Beide. Dialectisch. Waarbij zich dat in de geschiedenis dan heeft toegespitst naar alleen maar de 'zieke pool'. Maar oorspronkelijk is het dus zoals Corveleyn daarstraks, deze morgen zegde de oscillatie van de twee, van licht naar duister en van duister naar licht, van gezond naar ziek en van ziek naar gezond, deze dialectiek.

En dan nog meer specifiek - dat zegt Aristoteles allemaal - nog meer specifiek : een dergelijke overgang die door een overgaande zé wordt meegemaakt dat hij hem aan zich specifiek gaat ervaren. Prototype dan - wat in een treurspel gebeurt - de overgang van het hoogste geluk : ådipus tyrannos, naar het hoogste diepste ongeluk : ådipus die zichzelf ontdekt als de moordenaar die hij zocht. Dat is een pathisch gebeuren, deze overgankelijkheid. En dat is natuurlijk een zeer suggestief begrip om dan daarop toe te passen.

Maar, kom ik even nog terug tot Tosquelles. Ik zou U nog de volgende boodschap willen meegeven. Tosquelles die een van de eerste Franse - hij is dan Fransman geworden, hoewel hij nu ook nog veel naar Catalonië blijft reizen om daar ook nog de dingen mee te delen - ..., wel hij is tijdens de oorlog benoemd tot hoogleraar psychiatrie in Mexico. Maar hij kon er niet meer geraken. En de Mexicanen hebben hem heel de oorlog door betaald op een conto in Zwitser-land; waarmee hij heeft geleefd. Hij heeft het na de oorlog dan allemaal terug-gestort; omdat hij tenslotte niet meer is gegaan.

Tosquelles is een van de eersten geweest die ook de Szondi-test heeft toegepast. En hij sprak dikwijls - dat is dan weer de dynamisering, dat is ook het personage, je moet hem eens gezien hebben, hij is destijds nog door ons geïnviteerd - hij spreekt van 'le Szondi', en waar Szondi zegt dat hij een radiografie heeft van het onbewuste driftleven, zegt Tosquelles : "dans le Szondi on voit la dànse poulsionelle", hé : 'la danse pulsionnelle', deze hele beweeglijkheid en dan zit hij daar bij dus ook in beweging te geraken.

Wel die had een zeer scherpzinnig woord; hij zegde : de Szondi die moet je in een kliniek al deswege invoeren omdat ge daaruit de verplegers en de verpleegsters psychiatrie kunt leren, een veel wezenlijkere psychiatrie dan alles wat zij uit de gewone leerboeken opdoen. De wezenlijk psychiatrisch antropologische categorieën uit hij in een zeer gesofisticeerde vorm, die bijvoorbeeld Lekeuche gaat toelaten om een analyse te maken van de toxicomanie. Wel, die wezenlijke categorieën met de hele menselijke bevrachting die erin zit, dat is een wezenlijker wijze om ook het paramedisch personeel psychiatrie bij te brengen dan de traditionele wijze van voorstellen.

En wat we daaruit kunnen leren is dat deze Szondi-perspectieven kunnen gaan van een niet-technisch gebruik naar een gesofisticeerd technisch gebruik.

Er zijn dus verplegers die daar iets aan hebben. Maar ook mensen zoals Henri Maldiney, de dikwijls geciteerde filosoof die eigenlijk heeft beschikt zou je kunnen zeggen over mijn psychiatrische roeping om dat zomaar te noemen : ik was begonnen met studies in de geneeskunde, dacht waarschijnlijk chirurg te worden zoals mijn vader en, wel dan misschien ook in onderscheiding tot de vader hé - dat hoort daar zo bij op een gegeven moment - ben ik dan uiteindelijk psychiater geworden, omdat ik op zeventienjarige leeftijd de revelatie heb gehad - dan niet in een droom maar in werkelijkheid - van het onderwijs van een filosoof. In ons land is er in tegenstelling met Frankrijk geen filosofie in het laatste jaar van de humaniora. Vrienden hadden mij gezegd - we waren in het eerste jaar aan de universiteit, juist na de oorlog - vrienden hadden mij gezegd : tiens d'er is in Gent een heropening van het Instituut voor Franse Cultuur. Toen waren dus twee door de Franse staat gedelegeerde professoren daar aangekomen - nu bestaat dat Instituut nog maar er zijn geen gedelegeerde professoren meer, alleen nog een reeks voordrachten, wat nog altijd interessant is - en ik wist niet eens wat dat was, dat Instituut...; ik zeg ja, we kunnen altijd gaan kijken en gaan horen. En toen hoorde ik op zeventienjarige leeftijd de geïncarneerde denkmachine ! Die man begon te spreken. Ik begreep er bijna niks van. Maar ik heb mij gezworen dat ik alles zou begrijpen. Ik heb ook duizenden keren - duizend is veel gezegd - maar dus honderden keren zeker gezegd aan de studenten : je moet wantrouwig staan tegenover de professoren waarvan je alles begrijpt van de eerste keer; want daar zul je niks leren! 't Is maar door de weerstand, de opaciteit, de ervaren weerstandigheid van wat er gehoord wordt dat je verder kunt. En misschien ben ik inderdaad ongeveer er toe gekomen om alles te begrijpen. Zeker ben ik er ook toe gekomen om Maldiney in de psychiatrie te betrekken.

Nadat ik dus psychiater ben geworden uit de combinatie van geneeskunde en filosofie heb ik Maldiney in contact gebracht met Binswanger, met Kuhn enzovoorts; en is hij gaan doordenken op die dingen die nu gedeponeerd zijn onder andere in een boek dat hij ons had beloofd en dat hij - de schurk - dan uiteindelijk bij een andere uitgever heeft gegeven : 'Penser l'homme et la folie'; dat ik desondanks aanbeveel; zoals ook de boeken van onze collectie. Maldiney die op al onze congressen komt, veel op de universiteit ook is, nog in een doctorale jury gaat zitten binnen drie weken, enzovoorts. Dus Maldiney heeft in vele geschriften ook als estheticus - want hij is een specialist in de algemene filosofie van de esthetica, speciaal van de plastische kunsten - , in vele geschriften gebruikt hij Szondiaanse begrippen. Dat wil niet zeggen dat hij in staat is om een test te interpreteren; dat vergt een technische opleiding. Maar dat wil wel zeggen dat hij door zijn wezenlijke inzichten ons dingen heeft geleerd over de betekenis van enkele aspecten van de test; enkele formuleringen over dat antropologisch gehalte, over m+ of k- - ik zeg zo maar iets - die zijn daar te leren.

Dus men heeft een niet-technisch gebruik dat mogelijk is van die algemene kaders van de Szondi-test zowel bij paramedisch personeel als bij filosofen, dus als voorbeelden genomen. En dan kan men nog altijd verder doorgaan in de technische interpretatie die door deze doordringing van de wezenlijke achtergronden ook altijd vooruitgaat. Er zijn ook een paar pedagogische werken, o.a. van onze ouwe vriendin Stora - ik weet niet of ze nog leeft, misschien wel; Renée Stora heeft een boekje geschreven : 'Socialiser les pulsions' : over pedagogische toepassingen daarvan. En waarbij dus ook die begrippen worden gebruikt zonder de technische sofisticatie, zoals som-mige van mijn medewerkers - Lekeuche, Melon en anderen - die beter beheersen dan ikzelf. Zonder die tech-nische sofisticatie kan men ook reeds veel aanvangen, zo hoop ik u met de anderen vandaag te hebben verduidelijkt. Maar dat die techniek ook verder loopt, dat is een garantie voor de verdere wetenschappelijke ontwikkeling. En zo hebben we daar een instrument, niet alleen in de test maar ook in het daarin geïmpliceerde denkkader, dat me dunkt nog vele vruchten kan afwerpen voor de psychopathologie en alle vormen van psychiatrische én van menselijke, tussenmenselijke praktijk in een gefundeerde antropologische zin. Als we dat min of meer duidelijk hebben kunnen maken en dus ook een beetje roepingen aankweken om daar verder op door te gaan, wel dan zal deze dag dan ook geslaagd zijn, voor de organisatie waarvan ik nog eens speciaal Bob Maebe wil danken. En uzelf allemaal voor de aangehouden aandacht deze hele dag.