The discovery of the unconscious

Beschouwingen over Alfred Adler en de Individualpsychologie in het boek

The discovery of the unconscious

Van H.F.Ellenberger

Bovengenoemd boek, verschenen in 1970 in de V.S. en later in Duitsland, handelt over de geschiedenis van de psychotherapie.

Uit het feit dat Ellenberger in het boek van 800 pagina’s er 80 aan Adler wijdt - en uit de positieve kritiek blijkt dat dit geen hagiografie, geen heiligenleven of kritiekloze beschrijving is. Juist dit feit maakt het boek aantrekkelijk en betrouwbaar.

Ellenberger schrijft over Adler’s levensgeschiedenis, zijn leer en bronnen, de filosofische en sociale omgeving en verder over zijn grote invloed met, daarbij vergeleken, kleine reputatie en tenslotte de oorzaak daarvan.

Uit de levensbeschrijving blijkt duidelijk hoe Adler vanaf zijn jeugd streefde om van een minsituatie tot een plus te komen. We denken hierbij aan zijn zwakke gezondheid (rachitis en longontsteking) en zijn keus om dokter te worden. De bronnen van Adlers individualpsychologie vinden we voor een groot deel in zijn subjectieve ervaringen, die hij onderzocht en uitwerkte tot basisprincipes.

(Adler was tweede in een rij van zes.) Zo ontdekte hij dat er door ieder kind op een bepaalde plaats in de kinderrij een succesvolle wijze gevonden werd bij de onderlinge competitie, die tevens leidde tot een vaste leidraad in het verdere leven (levensstijl). Het verrukkelijke en avontuurlijke spelen met de buurtvriendjes (kleine middenstand en arbeidersmilieu) maakte dat Adler zijn leven lang emotioneel verbonden bleef met deze kringen (invloed en beleving van het sociale milieu).

Adler’s eerste boek (1898) “Gezondheidsboek voor het kleermakersvak” was, hoewel een medisch geschrift, tevens een pleidooi voor sociale geneeskunde, hetgeen in die tijd tegen het gewone inzicht van de artsen inging (het revolutionaire 2e kind).

Adler’s huwelijk met de Russische Raissa Timofejewna Epstein, die een zeer sterk en onafhankelijk karakter ontwikkeld had vanuit een ander land en een ander milieu, beïnvloedde en corrigeerde zijn inzichten betreffende de vrouw, zoals die in zijn tijd golden.

Zijn huwelijk met een eerste zeer gelukkige en inspirerende periode liep in de middenperiode uit op strijd en vervreemding. Deze nieuwe problemen vatte Adler op als een uitdaging, die hij tegemoet trad, beleefde en verwerkte totdat ze zich oplosten in een nieuwe toenadering, die voor beide partners een gelukkige derde en laatste periode betekende. (De relatie tot het andere geslacht en de 3de levensopgave).

Ellenberger schrijft verder over de vele contacten, die voor Adler van belang waren (personen en boeken) en waarvan de sporen terug te vinden zijn in zijn ‘leer’. In het boek wordt veel plaats ingeruimd aan de moeilijke relatie tot Freud, die in vele opzichten zijn tegengestelde was, en van wie hij behalve strijd ook tegenwerking en achteruitzetting ondervond. Anderen, zoals Stekel, namen steeds meer van hem over zoals “Levensstijl” en “Mut in sich selbst”, maar bleven psychoanalytici.

Adler kreeg ook vele medewerkers, waarvan enkelen, zoals Fritz Künkel en Rudolf Dreikurs in sommige opzichten eigen “scholen” vormden.

Ook Frankl neemt afscheid van de Individualpsychologie en wel op een zeer merkwaardige wijze door in het openbaar op Adler een felle aanval te doen. Dat Adler hem niet persoonlijk van repliek diende, maar hem vriendelijk en welwillend bleef aanhoren, heeft Frankl hem nooit vergeven.

Adler’s rol in de wereld.

Merkwaardig is de invloed, die de Individualpsychologie op de echte psychoanalytici heeft uitgeoefend. De neo-psychoanalytici namen Adler’s i theeën over in merendeels Freudiaanse termen (Sullivan, Karin Horney, Fromm, Schutz-Henke). De meesten noemden nimmer de naam van Adler, zo ook Schutz-Henke, doch deze treft geen blaam omdat het zijn bedoeling was zowel Freud als Adler vermomd of vertaald in andere benamingen door de Nazi. jaren heen te brengen.

Om in dit verband enkele begrippen te noemen: De ingeboren instincten (Freud) werden minder belangrijk dan de tussenmenselijke relaties (Adler).

Seks, zo uitermate belangrijk bij Freud, wordt bij de Neo-Freudianen meer symbolisch bekeken, terwijl de concurrentie tussen de seksen veel belangrijker wordt geacht. “De neurotische strijd met anderen” (naar Adler) is min of meer een vervanging van “de conflicten binnen het ik- (Freud) hoewel deze laatste bij de nieuwere stromingen nog te vinden zijn als de drie stadia bij de transactionele analyse. Deze transactionele analyse is, hoewel ook analytisch, juist de methode waarvan de uitvinder E. Berne, zoveel dank aan Adler betoont.

Kemp. Sullivan en Horney zijn typisch evenwijdig aan Adler.

De neo-Freudianen, vindt Ellenberger, konden beter Neo-Adlerianen genoemd worden, zoals o.a. blijkt uit een ontmoeting van Ellenberger met een Zwitserse psychoanalyticus. Deze verkondigde dat Adler’s gedachten nonsens waren en niet waard er enige attentie aan te geven. Dezelfde man even later sprekende over een gezamenlijke kennis zei: “Die man lijdt aan een verschrikkelijk minderwaardigheidsgevoel, dat hij met arrogant optreden compenseert.”

In 1959 zegt Wilden: Het dringt tot me door dat de ideeën van Adler zo zachtjesaan alle moderne psychologische denken geïnfiltreerd hebben en de vraag is niet meer of iemand Adleriaan is, maar “voor een hoe groot gedeelte hij Adleriaan is”.

Sartre noemt de existentiële psychologie het gedrag van de “totale mens”. De doorleefde keus bestaat bovenal uit bewuste daden en “levensstijl”. Volgens Sartre zou deze vorm zijn “Freud” nog moeten vinden, maar lang tevoren had deze idee blijkbaar zijn “Adler” gevonden.

Het begrip minderwaardigheidsgevoel is zover doorgedrongen, dat er een boek over werd geschreven (Paul Halberlin) zonder zelfs de naam Adler te noemen.

Ellenberger laat nog vele namen volgen, die op duidelijke wijze Adleriaanse begrippen naar voren brengen, waaronder Margaret Mead en namen uit de criminologie zoals Pater Noël Maillon.

We staan hier dus voor een grote paradox: Een enorme invloed, maar de bron wordt niet erkend. Adler’s leer is wat de fransen noemen “une carrière publique” , een open vrij toegankelijk steengroeve waar iedereen wat uit kan halen.

De London Times b.v. schreef bij de dood van Freud: “sommige van zijn termen zijn een deel van het spraakgebruik geworden zoals b.v. “minderwaardigheidscomplex” en 22 jaar later schrijft de New York Times ditzelfde toe aan Jung.

Waarom nu toch bij grote prestaties zo’n verwerping van persoon en werk en zo’n groot, in volle gewetensrust gepleegd plagiaat?

Men wordt pas als genie erkend als je iets nieuw-prikkelends wilt publiceren en dit dan nog brengt in perfecte vorm. Adler miste beide (terwijl Freud dit juist formidabel kon.)

Hetgeen Adler bracht scheen tè vanzelfsprekend. Toen het doordrong om als geniaal erkend te worden was dat te laat.

Je moest door een enthousiaste school van discipelen gevolgd en gepropageerd worden.

Dit had Freud, juist als vervolgd genie, veel beter voor elkaar, terwijl bij Adler het beeld van klein-burgerlijk overkwam en hij bovendien beticht werd van naijverig verrader van Grootmeester meester Freud. Adler's leer, de Individualpsychologie, werd geminacht als een karikatuur van de psychoanalyse, een psychologie voor schoolmeesters, huisartsen psychiatrie, enz.

Evenals Schopenhauer op filosofisch gebied was Adler met zijn sociale geneeskunde de tijdgeest van de eerste helft van de eeuw te ver vooruit.

“Adler had zo’n wil tot dienen en zo weinig minderwaardigheidscomplex dat door roem gesust moest worden, dat hij bij een keus tussen grote roem en minder nuttigheid voor anderen óf een miskende, zegen te zijn voor mensen in geestelijke nood, zeker ten volle het laatste zou hebben gekozen.

(dr. Engelsman)

(Bron: Verslag van een voordracht van de Heer P. Engelsman, arts- psychotherapeut te Hummelo, gehouden op 24 januari 1976 te Amsterdam.)