Rasstandaard

DE KORTHARIGE HONGAARSE VOORSTAANDE HOND

(Rövidszőrű Magyar Vizsla)

  • Volgens voorschift Feration Cynologique Internationale worden de raspunten, ook wel standaard genoemd, voor ieder ras vastgesteld door het land van oorsprong. In dit geval: F.C.I. standaard nr. 57-2000. Datum van publicatie van de originele en van kracht zijnde geldende standaard: 06-04-2000.
  • Classificatie F.C.I.: Groep 7 Voorstaande honden, Sectie 1 Continentale voorstaande honden (met werkkwalificatie: veld- en waterwerk).

GEBRUIK:

Een veelzijdige jachthond, die in staat is, zowel in het veld, bos en water zijn werk te verrichten en heeft de volgende typische eigenschappen: een geweldige neus, kan vast voorstaan, uitstekend apporteren en is in staat het zwemspoor te blijven volgen, wat hij met veel plezier doet. Hij kan optreden in moeilijk terrein, ook onder extreme weersomstandigheden. Van een verwachte allround jachthond zijn schot- en wildschuwheid, niet willen voorstaan of apporteren, net zo ongewenst als een weigering om het water in te gaan. Vanwege zijn probleemloze karakter en zijn aanpassings-vermogen, kan hij makkelijk als huishond worden gehouden.


KORTE HISTORISCHE GESCHIEDENIS:

De voorouders van de Hongaarse voorstaande hond kwamen met hun nomadische stammen mee richting de Karpaten. Schriftelijke beschrijving en geografische illustraties zijn al gevonden in documenten uit de 14e eeuw. Zijn belang voor de jacht is sinds de 18e eeuw belangrijk toegenomen. Aan het einde van de 19e eeuw werden er al in Hongarije wedstrijden voor voorstaande honden georganiseerd, waaraan ook Hongaarse voorstaande honden met succes deelnamen. In die dagen speelde bij de ontwikkeling van het ras waarschijnlijk andere jachthondenrassen een rol. Het doelgericht fokken begon in 1920, waarbij de kortharige Hongaarse vizsla werd erkend door de F.C.I. in 1936.

ALGEMENE VERSCHIJNING:

Middelgrote, elegante jachthond met edele uitstraling en met een korte tarwegele beharing. Zijn tamelijk lichte, droge atletische bouw weerspiegelt harmonie van schoonheid en kracht.

BELANGRIJKE VERHOUDINGEN:

  • De lichaamslengte is iets langer dan de schofthoogte.
  • De borstdiepte is iets minder dan de helft van de schofthoogte.
  • De snuit is iets korter dan de helft van de lengte van het hoofd.

GEDRAG / AARD:

Levendig, vriendelijk, evenwichtig, gemakkelijk af te richten. Zijn uitstekend vermogen om contact te houden met zijn baas, terwijl hij werkt is één van zijn wezenlijke kwaliteiten. Hij verdraagt geen grove behandeling en mag noch agressief noch schuw zijn.


HOOFD:

Droog, edel en goed geproportioneerd. Schedel: matig breed, licht gewelfd, een licht ontwikkelde groef, die loopt van de middelmatig ontwikkelde achterhoofdsknobbel naar de stop. De wenkbrauwbogen zijn matig ontwikkeld. Stop: matig.

AANGEZICHT:

De neusspiegel: breed en goed ontwikkelde neusspiegel met zo breed mogelijke neusgaten. De kleur van de neusspiegel harmonieert in een iets donkerder tint met de kleur van de vacht. De bek: stomp, niet spits, met krachtige kaken, goed gespierd.

De neusrug is recht.

Lippen: stevig aanliggend, geen hanglippen.

Krachtige kaken met een perfect regelmatig en compleet schaargebit, waarbij de bovensnijtanden zonder tussenruimte over de onderste grijpen en de tanden ongeveer loodrecht in de kaken staan met 42 gezonde tanden, in overeenstem-ming met de tandformule.

Wangen: krachtig, goed gespierd.

Ogen zijn enigszins ovaal, van middelbare grootte, goed aansluitende oogleden. De blik is levendig en intelligent. De oogkleur is bruin en harmonieert met de kleur van de vacht.

HALS:

Van middelbare lengte en in harmonie met het totaalbeeld. De nek is zeer gespierd en licht gewelfd strak aanliggende keelhuid.


OREN

Iets naar achteren middelmatig hoog aangezet.

De oren zijn fijn, hangend vlak tegen de wangen aan en eindigen in een afgeronde v vorm.

De lengte bedraagt ongeveer drievierde (3/4) van de lengte van het hoofd.


ROMP:

Schoft: duidelijk en gespierd.

Rug: sterk, goed gespierd, strak en recht.

De wervelkolom moet door spieren zijn bedekt.

Lendenpartij: kort, breed, strak, gespierd, recht of licht gewelfd, overgang van rug naar lenden strak en compact.

Croupe: Breed en voldoende lang niet kort aflopend, naar de staart toe licht hellend, goed gespierd.

Borst: Diep en breed met goed ontwikkelde, goed gespierde middelmatig en gewelfde voorborst, zover mogelijk naar achter reikend borstbeen. Borstbeen en elleboog-gewricht moeten op gelijke hoogte liggen. Ribben matig gewelfd. De achterste ribben ruim naar achteren reikend.

Onderbelijning en buik: In een elegante boog, licht oplopend naar achteren, strak.

STAART:

Enigszins laag aangezet, sterk bij de aanzet, geleidelijk dunner toelopend. In landen, waar geen wettelijk coupeerverbod bestaat, kan de staart, met het oog op de jacht, voor een vierde deel worden ingekort. Als de staart niet ingekort kan worden, reikt ze tot het spronggewricht en wordt recht of licht sabelvormig gedragen. In beweging wordt ze tot horizontaal geheven. De staart is goed en dicht behaard.


LEDEMATEN:

Voorhand: Vanaf de voorkant gezien, staan de voorbenen parallel en van opzij gezien loodrecht en goed onder het lichaam geplaatst. Goede botstructuur en sterk gespierd. Schouders: schouderblad is lang, schuin en naar achteren vlak aanliggend. Veerkrachtig bij beweging, sterk en droog gespierd. Goede hoeking tussen schouderblad en opperarm.

Opperarm: zolang mogelijk en goed gespierd.

Ellebogen: aansluitend aan de romp, maar niet aangedrukt, noch naar buiten noch naar binnen gedraaid.

Goede hoeking tussen opperarm en onderarm.

Onderarm: lang, recht en goed gespierd. Sterke, maar geen grove botten.

Polsgewrichten: droog en sterk.

Middenvoet: kort, slechts zeer licht schuin gesteld.

Voorvoeten: licht ovaal met vlak tegen elkaar aanliggende, voldoende gewelfde krachtige tenen, sterke bruine nagels. Stevige gripgevende leigrijze voetkussens. Zowel in stand als in beweging, staan de voeten parallel.


ACHTERHAND:

Van achteren gezien staan de achterbenen recht en parallel. Goede hoekingen en sterke botten.

Dijbeen: lang en gespierd. Goede hoeking tussen bekken en dijbeen.

Knie: goede hoeking tussen dijbeen en onderbeen.

Onderbeen: lang, gespierd en pezig. Ongeveer even lang als het dijbeen. Goede hoeking tussen onderbeen en middenvoet.

Spronggewricht: krachtig, droog en pezig, in verhouding laag geplaatst.

Middenvoet: loodrecht, kort en droog.

Achtervoeten: als de voorvoeten.

GANGWERK:

Zijn typische gangwerk is een zwierige, lichtvoetige, elegante en ruim uitgrijpende draf met veel stuwing en overeenkomstige paslengte. Tijdens het zoeken in het veld, een volhardende galop. De rug is vast en de bovenbelijning blijft horizontaal. Een goed opgerichte houding. Telgang is ongewenst.


HUID:

Glad aanliggend, zonder plooien. De huid heeft een goed pigment.


VACHTHAAR:

Kort en dicht, moet stevig en hard aanvoelen. Hoofd en oren zijn dunner, zijdeachtig en korter behaard. De onderzijde van de staart is iets langer behaard, maar niet opvallend. De beharing moet het gehele lichaam bedekken, enkel de buik is iets lichter behaard. Geen onderwol.


VACHTKLEUR:

Verschillende nuances van tarwegeel en lichtbruin. De oren kunnen iets donkerder zijn, voor de rest moet de kleur uniform zijn. Rode, bruine of bleke kleuren zijn ongewenst. Een kleine witte vlek op de borst of aan de keel, die niet groter is dan een doorsnede van 5 cm, evenals witte aftekening aan de tenen, gelden niet als fouten. De kleur van de lippen en oogleden moet overeenkomen, met de kleur van de neusspiegel.


GROOTTE:

Schofthoogte:

    • Reuen 58 - 64 cm
    • Teven 54 - 60 cm

Het is niet productief de schofthoogte te vergroten. Het streven is een middelgrote hond. Een goede balans in stilstand en beweging en symmetrie zijn veruit belangrijker dan de in centimeters gemeten grootte.


FOUTEN:

Iedere afwijking van de voornoemde punten moet als fout worden gezien, de beoordeling moet in de juiste verhouding tot de graad van afwijking staan.


UITSLUITENDE FOUTEN:

    • Duidelijke afwijkingen van de raskenmerken.
    • Grote afwijkingen in geslachtstypen.
    • A-typisch hoofd.
    • Gevlekte neusspiegel.
    • Hangende of kwijlende lippen.
    • Bovenvoorbijten, ondervoorbijten, kruisgebit en alle overgangsvormen daarvan, het ontbreken van één of meerdere snijtanden, hoektanden, de premolaren 2-4 en of de molaren 1-2 het ontbreken van meer dan 2 PM1, op de M3 wordt geen acht geslagen, niet zichtbare tanden gelden als ontbrekende tanden. Overtollige tanden buiten de normale tandenrij.
    • Gespleten gehemelte, hazenlip.
    • Hel gele ogen, zeer losse oogleden, ectropion, entropion.
    • Distichiasis (dubbele wimperrij).
    • Opvallende keelhuid.
    • Hubertusklauwen aan de achterbenen.
    • Ernstige fouten in de beweging.
    • A-typische beharing.
    • Donkerbruin of vaalgele kleur, meerkleurig, niet uniforme kleur.
    • Witte borstvlek, groter dan 5 cm.
    • Witte voeten.
    • Pigmentfout, zowel in de huid, als ook aan de oogleden en lippen.
    • Grotere afwijkingen dan 2 cm. van de minimum en maximum maat.
    • Elke vorm van een karakterfout.

N.B.: Reuen moeten twee duidelijk aanwezige, normaal ontwikkelde testikels bezitten, die zich in zijn geheel in het scrotum bevinden.