Vloed

Bs'd


Het zondvloedverhaal uit de bijbel: mensen met een kort attentie span kunnen dit overslaan en doorgaan naar de “belangrijkste kenmerken”:

5 Toen J-H-W-H zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was, 6 berouwde het J-H-W-H, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart. 7 En J-H-W-H zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. 8 Maar Noach vond genade in de ogen van J-H-W-H.

9 Dit is de geschiedenis van Noach. Noach was onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig en onberispelijk man; Noach wandelde met God. 10 En Noach verwekte drie zonen: Sem, Cham en Jafet. 11 De aarde nu was verdorven voor Gods aangezicht, en de aarde was vol geweldenarij. 12 En God zag de aarde aan, en zie, zij was verdorven, want al wat leeft had zijn weg op de aarde verdorven.

13 Toen zeide God tot Noach: Het einde van al wat leeft is door Mij besloten, want door hun schuld is de aarde vol geweldenarij, en zie, Ik ga hen met de aarde verdelgen. 14 Maak u een ark van goferhout; met vakken zult gij de ark maken en haar van binnen en van buiten met pek bestrijken. 15 En zó zult gij haar maken: driehonderd el zal de lengte der ark zijn, vijftig el haar breedte en dertig el haar hoogte. 16 Gij zult aan de ark een lichtopening maken, en een el van boven af zult gij die afwerken, en de ingang der ark zult gij in haar zijkant aanbrengen; met een onderste, een tweede en een derde verdieping zult gij haar maken. 17 Want zie, Ik ga een watervloed over de aarde brengen om al wat leeft, waarin een levensgeest is, van onder de hemel te verdelgen; alles wat op de aarde is, zal omkomen. 18 Maar met u zal Ik mijn verbond oprichten, en gij zult in de ark gaan, gij en uw zonen en uw vrouw en de vrouwen uwer zonen met u. 19 En van al wat leeft, van alle vlees, van alles zult gij één paar in de ark brengen om het met u in het leven te behouden; mannetje en wijfje zullen zij zijn. 20 Van het gevogelte naar zijn aard en van het vee naar zijn aard, van al het kruipend gedierte van de aardbodem naar zijn aard, van alles zal één paar tot u komen om het in het leven te behouden. 21 En gij, neem u van alle voedsel, dat gegeten wordt, en verzamel het bij u, opdat het voor u en voor hen tot spijze zij. 22 En Noach deed het; geheel zoals God het hem geboden had, deed hij.

1 En J-H-W-H zeide tot Noach: Ga in de ark, gij en geheel uw huis, want u heb Ik in dit geslacht voor mijn aangezicht rechtvaardig bevonden. 2 Van alle reine dieren zult gij zeven paar nemen, het mannetje en zijn wijfje, maar van de dieren, die niet rein zijn, één paar, het mannetje en zijn wijfje; 3 ook van het gevogelte des hemels zeven paar, mannetjes en wijfjes, om het geslacht in het leven te behouden op de gehele aarde. 4 Want over nog zeven dagen zal Ik het op de aarde veertig dagen en veertig nachten doen regenen, en Ik zal alles wat bestaat, hetgeen Ik gemaakt heb, van de aardbodem verdelgen. 5 En Noach deed naar alles wat J-H-W-H hem geboden had. 6 En Noach was zeshonderd jaar oud, toen de watervloed over de aarde kwam. 7 En Noach ging met zijn zonen en zijn vrouw en de vrouwen zijner zonen met hem, in de ark vanwege de wateren van de vloed. 8 Van de reine dieren en van de dieren, die niet rein waren, van het gevogelte en (van) alles wat op de aarde kruipt, 9 kwamen er twee aan twee tot Noach in de ark, mannetje en wijfje, zoals God Noach geboden had.

10 Na zeven dagen kwamen de wateren van de vloed over de aarde. 11 In Noachs zeshonderdste levensjaar, in de tweede maand, op de zeventiende dag der maand, op die dag braken alle kolken der grote waterdiepten open en werden de sluizen des hemels geopend. 12 En de slagregen was veertig dagen en veertig nachten over de aarde. 13 Op diezelfde dag gingen Noach en Sem, Cham en Jafet, Noachs zonen, en de vrouw van Noach en de drie vrouwen zijner zonen met hem in de ark, 14 zij en al het wild gedierte naar zijn aard en al het vee naar zijn aard en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn aard en al het gevogelte naar zijn aard, alle vogels van allerlei gevederte; 15 zij kwamen dan tot Noach in de ark twee aan twee, van al wat leeft, waarin een levensgeest is. 16 En die kwamen, kwamen als mannetjes en wijfjes van al wat leeft, zoals God hem geboden had; en J-H-W-H sloot de deur achter hem. 17 En de vloed was veertig dagen over de aarde en de wateren wiesen en hieven de ark op, zodat zij oprees boven de aarde. 18 Toen de wateren zeer toenamen en sterk wiesen boven de aarde, dreef de ark op de wateren. 19 En de wateren namen geweldig sterk toe over de aarde, en alle hoge bergen onder de ganse hemel werden overdekt. 20 Vijftien el daarboven stegen de wateren, en de bergen werden overdekt. 21 En al wat leeft, dat zich op de aarde roert, het gevogelte, het vee en het wild gedierte en alle wemelend gedierte, dat op de aarde wemelt, benevens alle mensen, kwamen om. 22 Alles, in welks neus de adem van de levensgeest was, alles wat op het droge was, stierf. 23 Zo verdelgde Hij alles wat bestond, wat op de aardbodem was, mensen zowel als vee en kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, zodat zij verdelgd werden van de aarde; Noach alleen bleef over en wat met hem in de ark was. 24 En de wateren hadden de overhand over de aarde, honderd vijftig dagen lang.



1 Toen gedacht God Noach en al het wild gedierte en al het vee, dat met hem in de ark was, en God deed een wind over de aarde strijken, zodat de wateren daalden. 2 De kolken der waterdiepte en de sluizen des hemels werden toegesloten en de regen uit de hemel hield op, 3 en de wateren vloeiden gestadig van de aarde weg. Aldus namen de wateren na verloop van honderd vijftig dagen af. 4 En in de zevende maand, op de zeventiende dag der maand, bleef de ark vastzitten op het gebergte van Ararat. 5 En de wateren namen tot de tiende maand gestadig af; in de tiende maand, op de eerste der maand, werden de toppen der bergen zichtbaar.

6 Na verloop van veertig dagen opende Noach het venster, dat hij in de ark gemaakt had, 7 en hij liet een raaf uit, en deze vloog heen en weer, totdat de wateren van de aarde waren opgedroogd. 8 Daarna liet hij een duif uit om te zien, of de wateren afgenomen waren van de aardbodem. 9 Doch de duif vond geen rustplaats voor het hol van haar voet en keerde tot hem in de ark terug, omdat op de gehele aarde water was, en hij stak zijn hand uit, greep haar en bracht haar tot zich in de ark. 10 Toen wachtte hij nog zeven dagen en hij liet de duif weer uit de ark; 11 tegen de avond kwam de duif bij hem, en zie, een vers olijfblad was in haar snavel. Hieraan bemerkte Noach, dat de wateren afgenomen waren van de aarde. 12 Voorts wachtte hij nog zeven dagen en hij liet de duif uit, en zij keerde niet weer tot hem terug. 13 In het zeshonderd en eerste jaar, in de eerste (maand), op de eerste der maand, waren de wateren opgedroogd van de aarde; daarop verwijderde Noach het luik van de ark, en hij zag uit, en zie, de aardbodem droogde op. 14 In de tweede maand, op de zevenentwintigste dag der maand, was de aarde droog.

15 En God sprak tot Noach: 16 Ga uit de ark, gij en uw vrouw en uw zonen en de vrouwen uwer zonen met u; 17 doe al het gedierte dat met u is, van al wat leeft: het gevogelte, het vee en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, met u uitgaan, opdat zij wemelen op de aarde, en vruchtbaar zijn en talrijk worden op de aarde. 18 Toen ging Noach uit, en zijn zonen en zijn vrouw en de vrouwen zijner zonen met hem. 19 Al het wild gedierte, al het kruipend gedierte en al het gevogelte, alles wat zich op de aarde roert, naar hun geslachten, ging uit de ark. 20 En Noach bouwde een altaar voor J-H-W-H, en hij nam van al het reine vee en van al het reine gevogelte en bracht brandoffers op het altaar. 21 Toen J-H-W-H de liefelijke reuk rook, zeide J-H-W-H bij Zichzelf: Ik zal de aardbodem niet weer vervloeken om de mens, omdat het voortbrengsel van des mensen hart boos is van zijn jeugd aan, en Ik zal al wat leeft niet weer slaan, zoals Ik gedaan heb. 22 Voortaan zullen, zolang de aarde bestaat, zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet ophouden.


1 En God zegende Noach en zijn zonen en zeide tot hen: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de aarde. 2 En de vrees en de schrik voor u zij over al het gedierte der aarde en over al het gevogelte des hemels, al wat zich op de aardbodem roert en alle vissen der zee; in uw hand zijn zij gegeven. 3 Alles wat zich roert, wat leeft, zal u tot spijze zijn; Ik heb het u alles gegeven evenals het groene kruid. 4 Alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten. 5 En waarlijk, Ik zal uw eigen bloed eisen; van al het gedierte zal Ik het eisen en van de mensen onderling zal Ik het leven des mensen eisen. 6 Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt. 7 En gij, weest vruchtbaar en wordt talrijk, wemelt op de aarde, ja, wordt talrijk daarop.

8 En God zeide tot Noach en tot zijn zonen met hem: 9 Zie, Ik richt mijn verbond op met u en met uw nageslacht, 10 en met alle levende wezens die bij u zijn: het gevogelte, het vee en het wild gedierte der aarde bij u, allen, die uit de ark gegaan zijn, alle gedierte der aarde. 11 Ik dan richt mijn verbond met u op, dat voortaan niets dat leeft, meer door de wateren van de zondvloed zal worden uitgeroeid, en dat er geen zondvloed meer wezen zal, om de aarde te verderven. 12 En God zeide: Dit is het teken van het verbond, dat Ik geef tussen Mij en u en alle levende wezens, die bij u zijn, voor alle volgende geslachten: 13 mijn boog stel Ik in de wolken, opdat die tot een teken zij van het verbond tussen Mij en de aarde. 14 Wanneer Ik dan wolken over de aarde breng en de boog in de wolken verschijnt, 15 zal Ik mijn verbond gedenken, dat tussen Mij en u en alle levende wezens van alle vlees bestaat, zodat de wateren niet weer tot een vloed zullen worden om al wat leeft te verderven. 16 Als de boog in de wolken is, dan zal Ik hem zien, zodat Ik mijn eeuwig verbond gedenk tussen God en alle levende wezens van alle vlees, dat op aarde is. 17 En God zeide tot Noach: Dit is het teken van het verbond, dat Ik heb opgericht tussen Mij en al wat op de aarde leeft.

Genesis 6-9


De belangrijkste kenmerken zijn dat alle mensen uitgeroeid werden, behalve één familie op een boot, vanwege zonden tegen God, het brengen van offers aan God na de vloed, het uitzenden van vogels, en de regenboog.

En dat zien we ook weer terug bij alle andere oude volkeren:

“Dit is een oude geschiedenis, verteld door onze vroegste voorouders die zeer diepzinnige kennis bezaten”, zo kondigde de oude man van de Aboriginalstam zijn verhaal aan. Vervolgens begon hij te vertellen hoe, in lang vervlogen tijden, een aantal kinderen de spot had gedreven met Dumbi, de de Knipogende Uil. Ze hadden zijn veren uitgerukt, op hem gespuwd, en hem gepijnigd. Ngadja, de allerhoogste godheid, kreeg medelijden met Dumbi, en werd heel boos op de kinderen. Ngadja waarschuwde Gajara, die op dat moment nog een mens was, en zei hem: “Als je in leven wilt blijven, neem dan je vrouw, je zoons, en de vrouwen van je zoons, en maak een dubbel vlot. Want vanwege de situatie rond Dumbi heb ik besloten iedereen te laten verdrinken. Ik ben van plan regen te zenden, en een grote overstroming van de zee.” Gajara volgde de raad op en nam op zijn vlot ook voedsel en een aantal dieren mee, waaronder vogels en een kangeroe. Vervolgens barstte de regen los.

Nadat de vloed voorbij was zond Gajara vogels uit. Hiervan kwam de koekoek niet meer terug omdat hij land gevonden had. Toen het water ver genoeg gezakt was kwam de bergtop Ngumbindji als eerste in zicht. Toen ze weer op het droge waren, besloot Gajara de kangaroe die hij had meegenomen te doden en als voedsel te bereiden. De lucht van de gebraden kangeroe steeg op in de lucht en bereikte Ngadja. De godheid genoot van de heerlijke lucht en was tevreden. Hij plaatste ten slotte een regenboog in de lucht, om zo de regenwolken tegen te houden. “De regenboog houdt de wolken tegen, en beschermt ons” zei de oude Aboriginal, “zodat het water nooit te hoog zal stijgen. Ons volk begrijpt de betekenis er van. Altijd als wij een regenboog zien zeggen we: 'Er zal geen abnormaal sterke regen meer komen.'”

( Coates, H. “Aboriginal Flood Legend”, in Creation 4(3) 1981 p 9-12 )

Hierin zien we vrijwel alle hoofdelementen van het bijbelse zondvloedverhaal terug. De overeenkomsten zijn onmiskenbaar, zeggen dat het over een andere gebeurtenis gaat is onzin.



In India, een land wat overwegend hindoeïstisch is van godsdienst, kent men talloze goden, mythen, en religieuze verhalen. Onder deze verhalen neemt het verhaal van de wereldwijde vloed een centrale plaats in. Volgens de heilige geschriften van de oude Indiërs heette de overlevende van de vloed “Manu”, (spreek uit Manoe) hoewel hij soms bij een titel wordt genoemd; Satyavrata, “de rechtvaardige”. Het vloedverhaal verloopt als volgt: Manu kwam een vis tegen die hij besloot mee te nemen. De vis groeide en groeide, net zo lang tot hij alleen nog maar in de oceaan kon overleven. Op dat moment waarschuwde de vis Manu dat er een vloed zou komen om de aarde te zuiveren. Hij moest een groot schip gaan bouwen om aan de ramp te ontkomen. Toen de ramp losbarstte zorgde de vis er voor dat het schip op de juiste koers vaarde. Toen het water aan het einde van de vloed weer begon te zakken, leidde de vis Manu naar een hoge bergtop in de Himalaya. Daar openbaarde de vis zijn ware gelaat: het was de godheid Parjapati Brahma. Hij droeg Manu op om alle levende wezens opnieuw te scheppen. Manu begon vervolgens alle dingen tot bestaan te roepen, en zo ontstonden de mensen en dieren van het huidige tijdperk.

Zoals de bijbel verteld dat Noach op de ark leefde met zeven anderen, namelijk zijn vrouw, drie zoons, en drie vrouwen van zijn zoons, zo zou Manu op zijn schip hebben gevaren met zeven anderen.

Manu zou volgens de overlevering drie zoons hebben gehad. In de Padma Purana, een oud hindoe geschrift, worden zij Sherma, Charma, en Jyapeti genoemd. (1) Deze namen komen sterk overeen met de Sem, Cham, en Jafet uit Genesis. In sommige Indiase vloedverhalen wordt zelfs verteld hoe Charma door zijn vader vervloekt zou zijn, omdat hij om hem lachte toen hij dronken werd van de wijn die hij verbouwde na de vloed.

Hier is het Genesis verhaal: “18 De zonen van Noach, die uit de ark gegaan waren, waren Sem, Cham en Jafet; Cham was de vader van Kanaän. 19 Deze drie waren de zonen van Noach, en uit dezen is de gehele aarde bevolkt.

20 En Noach werd een landman en plantte een wijngaard. 21 Toen hij van de wijn gedronken had, werd hij dronken en hij ontblootte zich in zijn tent. 22 Toen zag Cham, de vader van Kanaän, zijns vaders naaktheid en hij vertelde het aan zijn beide broeders buiten. 23 Daarop namen Sem en Jafet een mantel, legden die op hun beider schouders, liepen achterwaarts en bedekten huns vaders naaktheid, terwijl hun aangezicht afgewend was, zodat zij huns vaders naaktheid niet zagen. 24 Toen Noach uit zijn roes ontwaakte en vernam, wat zijn jongste zoon hem aangedaan had, 25 zeide hij: Vervloekt zij Kanaän, een knecht der knechten zij hij voor zijn broeders. 26 Voorts zeide hij: Geprezen zij J-H-W-H, de God van Sem, maar Kanaän zij hem tot knecht. 27 God breide Jafet uit, en hij wone in de tenten van Sem, en Kanaän zij hem tot knecht.”

Gen 9




In het verre oosten zien we het vloedverhaal allereerst terug in de mythen van de oude chinezen. (13) Zij vertellen hoe de mens ooit in vrede op de aarde leefde, totdat er een grote catastrophe plaatsvond. De lucht spleet open en het begon hevig te regenen; binnen korte tijd was de aarde bedekt met kolkende waterstromen. Tegelijkertijd braken de vulkanen open die kokend hete lava op de aarde lieten neerdalen. De aarde zou volledig verwoest worden, maar gelukkig had Nuwa besloten de wereld te redden. Nuwa repareerde de scheuren in de lucht waardoor de regen stopte, en maakte dammen op aarde waardoor de vloed werd tegengehouden. Toen de mensheid in veiligheid gebracht was nam Nuwa afscheid van de andere goden en verdween voor altijd. Volgens andere versies van de mythe zou Nuwa ontkomen zijn in een boot. Na de vloed zou Nuwa de eerste mens hebben voortgebracht uit klei.

De naam van de chinese vloedoverlevende Nuwa, kent grote overeenkomst met de naam Noach. Nuwa wordt in de chinese mythen niet alleen gezien als vloedheld, maar ook als een belangrijke voorvader van de mensheid. Nuwa was de vader van drie zonen (net als Noach) die zijn heerschappij overnamen. Noorbergen zegt hierover: “Drie legendarische mannen volgden Nuwa op; er wordt vaak aan hen gerefereerd als helden, vorsten, of koningen, en zij overbrugden de periode tussen de Oude Man (Nuwa) en de eerste chinese dynastieën; de Hsia, de Shang, en de Chou. Is het mogelijk dat Nuwa en Noach van de bijbel dezelfde zijn? (14)

De vloed is tot op vandaag een centraal thema onder veel stammen en etnische groepen in China: De Han, Yi, Bai, Hani, Naxi, Lahu, Miao, Jinuo, Yal, She, Li, Shui, Dong, Zhuang, Buyi, Goashan, Gelao, Bengling, en Wa - allemaal zijn ze van mening dat de mensheid is voortgekomen uit de overlevenden van de vloed. (17) Sommige van deze overleveringen zijn sterk vervaagd, zoald die van Lusu uit Noordwest – Yunnan (China). Zij vertellen hoe twee weeskinderen door gouden volgels werden gewaarschuwd voor de vloed, en de ramp overleefden in een pompoen. Na de vloed trokken de kinderen van de weeskinderen verschillende richtingen op en werden zo de voorouders van alle volken. Andere mythen hebben meer herkenbare elementen, zoals die van de Yi (vroeger wel Lolo genoemd) uit Zuidwest China. Zij beschrijven hoe de mensen voor de vloed slecht en goddeloos waren, op Du-mu na, die werd gered op een houtblok, met zijn vier zonen en enkele otters, wilde eenden en andere dieren. Du-mu wordt door de Yi aanbeden als hun voorvader, en bijna alle Yi-legendes beginnen met een verwijzing naar Du-mu of de vloed. (18)




De oude Grieken kenden meerdere vloedverhalen. Verreweg de bekendste is die van Deucalion, de man die gewaarschuwd wordt voor de komende vloed. Zeus had namelijk besloten alle mensen te vernietigen, omdat ze uitzonderlijk goddeloos waren. Deucalion verborg zich in een ark samen met zijn vrouw Pyrrha en met vele dieren. Vervolgens openden de fonteinen van de diepten zich en een enorme regen viel op de aarde, waardoor de rivieren en zeeën overstroomden. De vloed duurde negen dagen en doodde alle mensen. De ark landde volgens de meeste griekse mythen op de berg Thessalië en het water stroomde weg via een afgrond in Hierapolis. Vanwege zijn vroomheid en rechtvaardigheid werd Deucalion de schakel tussen het eerste en tweede mensenras.

Er is overigens iets bijzonders aan de hand met de naam die de Grieken gaven aan de overlevende van de vloed. Noach werd door veel volkeren geassocieerd met de wijn die hij kort na de vloed verbouwde en die hem dronken maakte:

“En Noach werd een landman en plantte een wijngaard. 21 Toen hij van de wijn gedronken had, werd hij dronken en hij ontblootte zich in zijn tent. 22 Toen zag Cham, de vader van Kanaän, zijns vaders naaktheid en hij vertelde het aan zijn beide broeders buiten. 23 Daarop namen Sem en Jafet een mantel, legden die op hun beider schouders, liepen achterwaarts en bedekten huns vaders naaktheid, terwijl hun aangezicht afgewend was, zodat zij huns vaders naaktheid niet zagen. 24 Toen Noach uit zijn roes ontwaakte en vernam, wat zijn jongste zoon hem aangedaan had, 25 zeide hij: Vervloekt zij Kanaän, een knecht der knechten zij hij voor zijn broeders. 26 Voorts zeide hij: Geprezen zij J-H-W-H, de God van Sem, maar Kanaän zij hem tot knecht. 27 God breide Jafet uit, en hij wone in de tenten van Sem, en Kanaän zij hem tot knecht.” Gen 9.

De naam van de griekse Noach onthuld dat deze associatie ook bij de Grieken voorkwam: Deucalion is namelijk een samentrekking van 'Deucos', (nieuwe wijn) en 'halieus' (zeeman). (19) Hoewel de oude Grieken de naam Noach niet meer kenden, associeerden zij de vloedoverlevende nog wel met de zeeën en de eerste wijn.

Het Griekse verhaal over Deucalion en Pyrrha is niet de enige verwijzing naar de vloed die we vinden bij de Grieken. Veel mensen kennen de Griekse legende van het verzwolgen rijk Atlantis, op schrift gesteld door de Griekse filosoof Plato, (427-347 BCE) (20) Plato's beschrijving van Atlantis heeft voor de meest fantastische theorieën gezorgd. Tot op vandaag trachten onderzoekers de restanten van het rijk terug te vinden op de zeebodem. Het lijkt er echter op dat al deze onderzoekers een belangrijke opmerking van de Griekse wijsgeer over het hoofd zien: Volgens Plato werd Atlantis verzwolgen tijdens 'de grote vloed ten tijde van Deucalion'. Plato beschreef dus gewoon het oercontinent dat tijdens de vloed verzwolgen werd: de 'eerste wereld'.

Atlantis zou volgens Plato een continent zijn geweest, een belangrijk en welvarend rijk dat ver ontwikkeld was in kennis van onder andere astronomie, bouwkunst en wiskunde. De bewoners van Atlantis zouden op een bijzondere manier verbonden zijn geweest met de goden. Het rijk werd geregeerd door tien koningen, waarbij de vader telkens de macht overgaf aan zijn zoon. Deze beschrijvingen komen overeen met wat Genesis ons vertelt over de wereld van voor de vloed: Daar regeerden de tien generaties stamvaders van Adam tot Noach, en was er volgens sommige uitleggers veel contact met bovennatuurlijke machten. Het rijk Atlantis kwam echter aan zijn einde toen het volkomen verzwolgen werd door een gigantische overstromingscatastrofe met aardbevingen, waardoor ieder spoor van het land werd uitgewist.

Plato leek er bij zijn beschrijving zelf van overtuigd dat de gebeurtenis op waarheid was gebaseerd. Hij had het verhaal zelf gehoord van Solon van Athene, die het op zijn beurt van een Egyptische priester had gehoord. De kans is daarom groot dat het originele verhaal al verregaand aangepast was. Dit wordt bevestigd door het feit dat Solon van Athene sprak over slechts één zondvloed die het rijk vernietigde, terwijl Plato meende dat de zondvloed zich in meerdere fasen of aparte overstromingen voltrokken had. Wat Plato schreef was niets minder dan een gemythologiseerd verhaal over de mysterieuze wereld van voor de vloed – het oercontinent dat compleet verzwolgen was en waarvan men niets meer kon terug vinden.

Door geschriften van wijsgeren zoals Plato zien we dat de zondvloed voor de oude Grieken niet enkel een legende of mythe was; zij leefden werkelijk in het bewustzijn dat er een vloed geweest was. Ook Aristoteles schrijft in één van zijn geschriften dat de oudste Griekse stad Graia al gesticht was 'voor de zondvloed'. (23)


De inwoners van Hawaï zeggen, dat lang na de eerste mens, Kumuhonua, de aarde goddeloos werd en de verering van de goden verwaarloosde. Eén man was rechtvaardig, Nuu. Hij bouwde een grote kano met een woning erop en sloeg er voedsel in op en nam planten en dieren in. Toen rezen de wateren over de gehele aarde en vernietigden alle mensen behalve Nuu en zijn gezin. Toen hij weer aan land ging, nadat het water gezakt was, keek hij op en zag de maan en dacht, dat het Cane, de grote god was; daarom vereerde hij hem. Dit misnoegde Cane, die op een regenboog afdaalde om Nuu te berispen, maar hij strafte hem niet want Nuu had het bij vergissing gedaan. Toen hij weer naar de hemel terugkeerde liet hij de regenboog achter als een teken van zijn vergevingsgezindheid.


Uit "De Vloed" van Rehwinkel.


In Oost Afrika vertellen de Masaï over de vloed die door Tumbainot, een rechtvaardige man, en zijn drie zoons Oshomo, Bartimaro, en Barmao, overleefd werd. De vloed werd gezonden omdat de aarde overbevolkt was, en omdat de mensen ongehoorzaam waren aan de godheid. Ze hadden echter nog geen moorden begaan, totdat een man Nambija een andere man genaamd Suage, op het hoofd sloeg. Toen was de maat vol en werd de vloed gezonden . Tumbainot vond genade in de ogen van de godheid en overleefde de vloed in een ark van hout met zijn familie en met dieren van iedere soort.

Nadat de regen gestopt was, liet Tumbainot een duif uitvliegen, die vermoeid terugkeerde, daarna liet hij een gier uit. Uiteindelijk strandde de ark op de steppe. Na de vloed zag Tumbainot vier regenbogen, één in elke hoek van de hemel, die symboliseerden dat Gods wraak over was.


“Dit is een oude geschiedenis, verteld door onze vroegste voorouders die zeer diepzinnige kennis bezaten”, zo kondigde de oude man van de Aboriginalstam zijn verhaal aan. Vervolgens begon hij te vertellen hoe, in lang vervlogen tijden, een aantal kinderen de spot had gedreven met Dumbi, de de Knipogende Uil. Ze hadden zijn veren uitgerukt, op hem gespuwd, en hem gepijnigd. Ngadja, de allerhoogste godheid, kreeg medelijden met Dumbi, en werd heel boos op de kinderen. Ngadja waarschuwde Gajara, die op dat moment nog een mens was, en zei hem: “Als je in leven wilt blijven, neem dan je vrouw, je zoons, en de vrouwen van je zoons, en maak een dubbel vlot. Want vanwege de situatie rond Dumbi heb ik besloten iedereen te laten verdrinken. Ik ben van plan regen te zenden, en een grote overstroming van de zee.” Gajara volgde de raad op en nam op zijn vlot ook voedsel en een aantal dieren mee, waaronder vogels en een kangeroe. Vervolgens barstte de regen los.

Nadat de vloed voorbij was zond Gajara vogels uit. Hiervan kwam de koekoek niet meer terug omdat hij land gevonden had. Toen het water ver genoeg gezakt was kwam de bergtop Ngumbindji als eerste in zicht. Toen ze weer op het droge waren, besloot Gajara de kangaroe die hij had meegenomen te doden en als voedsel te bereiden. De lucht van de gebraden kangeroe steeg op in de lucht en bereikte Ngadja. De godheid genoot van de heerlijke lucht en was tevreden. Hij plaatste ten slotte een regenboog in de lucht, om zo de regenwolken tegen te houden. “De regenboog houdt de wolken tegen, en beschermt ons” zei de oude Aboriginal, “zodat het water nooit te hoog zal stijgen. Ons volk begrijpt de betekenis er van. Altijd als wij een regenboog zien zeggen we: 'Er zal geen abnormaal sterke regen meer komen.'”

( Coates, H. “Aboriginal Flood Legend”, in Creation 4(3) 1981 p 9-12 )



Hierin zien we vrijwel alle hoofdelementen van het bijbelse zondvloedverhaal terug. De overeenkomsten zijn onmiskenbaar, zeggen dat het over een andere gebeurtenis gaat is onzin.


In het noorden van Europa vinden we de geschiedenis van de vloed eveneens terug. Zo beschreven de oude Scandinaviërs hoe de drie goden Odin, Honir, en Loki de strijd aanbonden met reuzen. [24] Uit de wond van de reus Ymir begond koud water te stromen dat alle reuzen deed verdrinken. Hierdoor onstond er een grote vloed, maar Bergelmir ontsnapte samen met zijn vrouw en kinderen in een boot, gemaakt van een uitgeholde boomstam. [25]


En er is nog veel meer waar dit vandaan komt. Dit komt overigens uit “De Wereldwijde Vloed” van Tjerko Evenboer: http://www.bol.com/nl/p/de-wereldwijde-vloed/9200000009390540/

Al met al zijn er meer dan 300 zondvloedverhalen bekend onder oude volkeren. Een duidelijk bewijs dat het ook werkelijk plaatsgevonden heeft.




1. Deze indiaase variant van het zondvloedverhaal is opgetekend in de Padma Purana. Geraadpleegde bronnen zijn Mill J. “The History of British India” Baldwin, Cradock and Joy, London, 1826, p 149, en Child L.M.F., “The Progress of Religious Ideas Through Successive Ages” C.S. Francis, New York, 1855, p 55

13. Bingham J. “Chinese Myths”, Windmill books New York, 2009 p 16

14. Noorbergen R. “Secrets of the Lost Races”, Teach Services inc, 2001, p 7

17. Honko L. “Religion, Myth, and Folklore in the Worlds Epics: the Kaleva and its Predecesssors”, Walter de Gruyter, 19990, p 507

Voor een uitgebreide analyse van oude Chinese vloedmythen, zie: Lewis, M.E. “The Floood Myths of Early China” SUNY press 2006

18. Kemp E.G., “Chinese Mettle”, Cosimo inc 2005, p 133

19 Dorey S. “The Master of Speech”, 2003, p 203

20 Plato beschreef Atlantis in zijn geschriften Timaus en Critias

23 Graia, wat 'oude stad' betekent, zou de oudste stad van Griekenland zijn. Het woord 'Grieks' is volgens sommige geleerden ook terug te voeren op 'Graia'. Aristoteles zei dat de stad gesticht was voor de zondvloed. Dezelfde verklaring over de oorsprong van deze stad is teruggevonden op een oud marmertablet, de Parian Chronicle, dat in 1687 ontdekt werd en afkomstig is uit 267-263 BCE

24 Sommige versies van de mythe zeggen Odin Vili en Ve.

25 K.N. Daly, M. Rengel, "Norse Mythology A to Z", Infobase publishing New York 2010, pag 17