Onderstof is een project in ontwikkeling. Daarom is er voorlopig alleen een voorproevertje beschikbaar van Nonnos' poëtisch evangelie. Het gaat om de beginverzen van het vijfde boek. Hierin geneest Jezus een langdurig zieke man.
In zijn ‘Paraphrase’ herschreef Nonnos het evangelie van Johannes in versvorm. Meer uitleg over de tekst zelf kunt u onderaan vinden. Nonnos behield in grote mate de inhoud van het evangelie, maar voegde vooral poëtische elementen toe. Elk hoofdstuk uit Johannes kreeg een apart boek toegewezen. Via zijn toevoegingen en verstechniek ontpopt Nonnos zich als een tolk die cruciale passages markeert en dubbele lagen suggereert.
Het evangelie van Johannes vat aan met het bekende “In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God”. Zowel Jezus als Johannes zelf worden geïntroduceerd. Het eerste belangrijke verhaal is de Bruiloft in Kana (hoofdstuk 2). Daar is het dat Jezus water in wijn verandert. Hierna verjaagt de Zoon van God enkele sjacheraars uit de tempel. In Jeruzalem voert Jezus een gesprek met de Farizeeër Nikodemus (hoofdstuk 3) over wedergeboorte en de Mensenzoon. In Judea getuigt Johannes de Doper over Jezus. Op zijn terugreis (hoofdstuk 4) raakt Jezus in gesprek met een Samaritaanse vrouw. Ze spreken over water en spirituele dorst. Hij blijft twee dagen bij de Samaritanen en overtuigt velen van het geloof. In Kana volgt een nieuw wonder. Een hoveling bezoekt Jezus en vraagt hem zijn zoon te genezen. Jezus zegt dat zijn zoon leeft en dat de man naar huis moet gaan. Wanneer die vertrekt, blijkt de zoon inderdaad genezen. Hij en zijn huisgenoten bekeren zich.
Zo zijn we aanbeland in het vijfde boek. In het evangelie volgens Johannes valt het volgende te lezen: “Daarna was er een Joods feest, en Jezus ging naar Jeruzalem.” Nonnos heeft opvallend genoeg het eerste deel van de zin (“Daarna was er een Joods feest”) weggelaten. We vallen dus een beetje met de deur in huis. Het verhaal in volgend fragment gaat in grote lijnen als volgt. Een zieke man ligt in de buurt van de zogenaamde Schaapspoel. Hij zou graag zijn zieke leden wat verkwikken in het water, maar er is niemand die de man de broodnodige steun wil verlenen. Jezus vraagt hem recht te staan en zijn slaapmat op te nemen. De man gehoorzaamt en het wonder geschiedt.
Het fragment vormt een belangrijke omslag in het evangelie. Omdat het sabbat was, gaven de Joden kritiek op de man die zijn mat optilde en dus arbeid verrichtte. De man vertelt over het wonder, maar Jezus zelf was al verdwenen zonder dat de man zijn genezer had herkend. Jezus komt de man later nogmaals tegen in de tempel. De voormalige zieke gaat de Joden vertellen wie hem genezen had. Wanneer zij Jezus hierover aan de tand voelen, verwijst hij naar God, zijn vader, die elke dag werkt. Johannes besluit als volgt: “Vanaf dat moment probeerden de Joden hem te doden, omdat hij niet alleen de sabbat ondermijnde, maar bovendien God zijn eigen Vader noemde, en zichzelf zo aan God gelijkstelde”. Zo vormt het fragment ook een overgang naar Zijn tragische dood verderop in het evangelie. Tegelijkertijd is het fragment zelf, zeker in Nonnos’ herwerking, ook een toonbeeld van hoop en verwondering. Tegenover het geloof verbleekt elke ziekte, zo geven Johannes en Nonnos mee.
Bijbelfragmenten in deze inleiding zijn afkomstig uit de Nieuwe Bijbelvertaling (2004).
Het ontbreekt de Griekse literatuur niet aan ronkende namen. De letterkundige geschiedenis is meteen ook de oudste van Europa en heeft met namen als Homeros en Plato voor eeuwig enkele plaatsjes in de eregalerij bewaard. Het Nieuwe Testament bleek voor de verspreiding van de Griekste taal opnieuw een schot in de roos. Ook het moderne Griekenland heeft meerdere beroemde en gelauwerde schrijvers voortgebracht. Dat neemt niet weg dat vele schrijvers door de mazen van het net glipten. Er zijn meer schrijvers geweest dan het beperkte lijstje toppers. Van velen zijn de werken in de loop van de tijd verloren gegaan, maar er zijn ook enkele perfect bewaarde teksten uit de (late) oudheid of byzantijnse tijd die het grote publiek nooit hebben bereikt. Dat hoeft ook niet.
Niet elk werk is van het kaliber van de ‘Ilias’ en niet elk werk moet dezelfde status krijgen. Dat betekent niet dat we alle werken van minder allooi best gewoon vergeten. Ook werken die vandaag minder bekend zijn, waren in hun tijd soms radicaal vernieuwend of genoten een hoog aanzien. Ouderdom is echter geen reden om teksten op een pedestal te plaatsen. Niet alles wat klassiek en Grieks is, moet per definitie goed zijn. Je moet de klassieken niet met handschoenen benaderen. Wanneer we onbevangen naar het verleden kijken, lijken die zogezegde teksten van tweede categorie, plots heel wat interessanter. Door de culturele afstand vormen ze een interessant historisch document en wanneer we ze niet altijd vergelijken met hun voorgangers en inspiratiebronnen, kunnen we ook hun eigenheid, originaliteit en inventiviteit waarderen.
Een van die minder bekende auteurs is Nonnos van Panopolis. Naar alle waarschijnlijkheid leefde hij in 5de eeuw n.Chr. in Egypte. Onder classici verwierf hij wel enige beroemdheid door zijn magnum opus; de ‘Dionysiaka’. Het gedicht over de god van wijn en roes is het langste gedicht dat uit de oudheid bewaard is. Het telt maar liefst 21.382 verzen. Het werk dat hier vertaald werd, is de ‘Metabolē’, ook wel ‘Paraphrase’ genoemd. Het heeft een heel andere inhoud en opzet. Het gedicht zet het evangelie van Johannes om in poëzie. Lange tijd focuste het Nonnosonderzoek zich op één vraag. Is dezelfde persoon de auteur van twee zo inhoudelijk verschillende werken? Velen trokken in twijfel of een gelovige een ongelovig werk kon schrijven of andersom. Het leek dan ook plausibel dat Nonnos eerst de ‘Dionysiaka’ schreef en na een bekering tot het christendom de ‘Paraphrase’ op schrift stelde.
Bijna alle moderne onderzoekers gaan echter van een andere these uit. Niet de ‘Dionysiaka’ maar wel de ‘Metabolē’ was zijn eerste werk. Er was ook helemaal geen sprake van een bekering, maar simpelweg van een christelijk auteur die een gedicht schreef over een niet-christelijke god. Dat zou in Nonnos' tijd ook mogelijk geweest zijn. Hij mag dan wel in een predominant gelovige wereld geleefd hebben, zowel een “ongelovig” als “gelovig” werk schrijven leverde helemaal geen problemen op bij zijn tijdgenoten. Wie hier meer over wil weten, kan in de bibliografie terecht bij “Eén auteur?” (onder “Nonnos”).
Nonnus van Panopolis leefde naar alle waarschijnlijkheid in het begin van de vijfde eeuw na Chr. Die schatting steunt op een werk van Claudianus dat Nonnos waarschijnlijk kende en een literair overzicht van Agathias Scholasticus waarin Nonnos zijn naam is opgenomen. Op basis van een kort boekepigram vermoeden we dat Panopolis zijn thuisstad was. De regio vormde de uitgangsbasis van verschillende belangrijke dichters. Het is belangrijk om te onthouden dat het christendom tegen die tijd de onbetwiste religie nummer één was geworden in het mediterrane gebied. De vierde eeuw vormde het definitieve kantelpunt. In 312 uitte keizer Constantijn zich als christen, al is het onduidelijk hoe persoonlijk zijn religieuze keuze was. Het christendom zelf nam er althans een hoge vlucht door, tot Theodosius de Grote er in 380 ook effectief de staatsgodsdienst van maakte.
Dezelfde eeuw kende ook een ascetische beweging, waarbij monniken kuisheid predikten. Het was ook een periode van theologische bloei. Belangrijke kerkvaders als Augustinus of Gregorius van Nazianze leefden tussen de vierde en vijfde eeuw, net als de historicus Eusebius. Na Constantijn voltrok zich ook een andere evolutie. Het oostelijke deel van het Romeinse Rijk begon meer een meer in eigen koers te varen. In 395 werden de twee delen definitief gescheiden.
De vierde eeuw betekende ook voor Egypte een kantelpunt. Er vond zowel een religieuze omslag naar het christendom plaats als een politieke omwenteling naar een meer stabiele structuur. Steden kregen een centrale rol toebedeeld. Het platteland werd opgedeeld in administratieve districten en de belastingen werden grondig hervormd. Dat alles leidde in 382 tot een meer solide structuur met Alexandrië als hoofdstad. In de vijfde eeuw zien we de verdere verfijning hiervan. Het is ook belangrijk om weten dat het Koptisch tot ongeveer de 11de eeuw in belangrijke mate de taal van de Egyptische kerk bleef, al was het Grieks de belangrijkste taal van de (vroeg-)Byzantijnse wereld. Wie zich wil verdiepen in de postklassieke periode of het Egypte van Nonnos kan in de bibliografie onder de categorie “late oudheid” enkele standaardwerken vinden.
De ‘Paraphrase’ past perfect in zijn tijd. Er zijn nog enkele andere voorbeelden van Bijbelomzettingen uit dezelfde tijd overgeleverd. Vandaag de dag is het genre echter volledig verdwenen. Zonde, want de hertaling zorgt voor een heel andere leeservaring. Bovendien kun je net door het vertalen een interpretatie op de oorspronkelijke tekst naar voren schuiven. Het woord “vertalen” is niet toevallig gekozen. Eigenlijk is de vertaling die u nu leest een vertaling van een vertaling. De oorspronkelijke tekst is, zoals reeds gezegd, het Johannesevangelie. De brontekst schemert in elk vers door, maar is tezelfdertijd ingrijpend veranderd. Nonnos verplaatste woorden om ze nadruk te geven, voegde talloze stukken toe, schrapte af en toe ook en smeedde het geheel samen tot een pronkstuk van ritme en woordspel.
Nonnos heeft een bijzonder taaleigen. Zijn barokke verzen bevatten samengesmolten neologismen, obscure homerosverwijzingen en talloze kleurvolle adjectieven. Die stijl heb ik zo goed en zo kwaad mogelijk proberen behouden. Originele samenstellingen of breedvoerige omschrijvingen zullen dus af en toe voorkomen. Ook klank- en woordspel is niet geschuwd. Helaas leidt dat bij vertalingen van antieke teksten vaak tot onverstaanbaar complexe zinnen. Van creatieve, levendige poëzie is er dan geen sprake meer. Dat wilde ik vermijden. Waar nodig heb ik minder "naar de letter" vertaald. Ik nodig u dan ook uit om de vertaling te lezen als moderne poëzie. Nonnos hertaalde de Bijbel niet om bij weg te dommelen, maar om de ogen van zijn publiek te doen opengaan van verwondering.
Als ritmisch patroon koos Nonnos voor een zogenaamde “dactylische hexameter”. Dat is ook de cadans waarin Homeros dichtte. Bij onze Bijbelomzetter kreeg dat patroon een wel heel strakke invulling. Zo strak zelfs dat je kunt spreken over de “nonniaanse” hexameter. Als vertaler stel je je dan natuurlijk de vraag hoe daarmee om te gaan. Vooral Homerosvertalingen vormen vaak het onderwerp van oeverloze discussies. Om de zoveel tijd is er wel iemand die het ei van Columbus heeft gevonden en voor eens en altijd Nederlandse hexameters wil introduceren of afzweren. Vooraleer originele vertalers zich eraan waagden, bestonden hexameters niet in het Nederlands. Dit voorwoord wil de discussie niet oppoken, ik verantwoord enkel kort mijn keuze.
Het leek me alvast zinloos om de ‘Paraphrase’ in proza om te zetten, want het hele uitgangspunt van het werk was net een prozatekst tot poëzie om te dichten. In welk ritme je vertaalt, heeft daarnaast ook te maken met het hedendaagse literaire veld. Op basis daarvan kiezen vertalers vaak voor jamben. Een jambe is de combinatie van een onbeklemtoonde en beklemtoonde lettergreep. Jambische verzen hebben een lange traditie in het Nederlands en lezen vlot. Een voorbeeld: “in plaats van eer ontving hij hoon”. Voor veel vertalingen werken jamben prima. Het ritme stoort niet, maar stuwt het verhaal voort. Nonnos' tekst is echter van een ander kaliber. Niet het verhaal, maar de taal staat hier centraal. De Panopoliet schreef uitdagende, vernieuwende en creatieve poëzie. Vandaag de dag zijn er weinig dichters die voor een strak ritmisch patroon kiezen als ze creatief en vernieuwend willen overkomen. Dezelfde argumentatie geldt dus ook voor hexameters: het ritme maakt de vertaling te braaf, te regelmatig, te stroef. Daarom is de vertaling in vrije verzen gesteld.
Tot slot geef ik nog enkele opmerkingen over de werkwijze die ik bij het vertalen heb gevolgd. De vertaling is tot stand gekomen aan de hand van de editie van Agosti (2003). Die uitgave is voorzien van een ruime inleiding, tekst met kritisch apparaat, paralleltekst uit het Johannesevangelie, Italiaanse vertaling en een minutieuze commentaar. Andere vertalingen die een inspiratiebron vormden zijn die van Sherry, Prost, Marcellus en Nansius. Wie onderstaande vertaling samen met het origineel wil lezen, maak ik graag attent op de nummers rechtsbovenaan de pagina. Die duiden aan met welke verzen uit het origineel de vertaling overeenstemt. De strofes zijn gebaseerd op de Bijbeltekst. Elke strofe komt overeen met een zin uit het Johannesevangelie. Zo kan de geïnteresseerde lezer makkelijker Nonnos met het evangelie vergelijken. Voor het Nieuwe testament gebruikte ik de standaardeditie van Nestle-Aland (201228).
Bowersock, Brown & Grabar (1999) vormen een uitgebreide introductie tot de postklassieke wereld met verschillende papers en een lijvig verklarend register. De 'Oxford Dictionary of Byzantium' van Kahzdan (1991) is een ander belangrijk overzichtswerk. Wie meer wil weten over postklassiek Egypte, kan terecht bij Bowman (1986). Over de omgeving van Panapolis als bloeiende culturele plaats, zie Cavero (2008).
Wie zich minder diepgaand wil verdiepen of op zoek is naar een handzaam (Nederlandstalig) overzicht, raadpleegt het best Naerebout & Singer (20083). Hoofdstuk VI behandelt de 1ste tot de 6de eeuw. Wie een algemeen beeld van de Byzantijnse geschiedenis zoekt, kan onder andere bij Treadgold (2001) terecht. Voor de literatuur in deze periode verwijs ik naar Whitby & Roberts (2018).
Bowersock, G.W., Brown, P. & Grabar, O. (edd.) (1999). Late Antiquity. A guide to the postclassical world. Cambridge/Londen: Harvard University Press. Online.
Bowman, A.K. (ed.) (1991). Egypt after the pharaohs 332 BC-AD 642. From Alexander to the Arab conquest. Berkeley: The University of California Press. Online.
Cavero, L.M. (2008). Poems in Context. Greek Poetry in the Egyptian Thebaid 200–600 AD. Berlijn/New York: Walter de Gruyter. Online.
Kahzdan, A.P. (ed.) (1991). The Oxford Dictionary of Byzantium. Oxford: Oxford University Press. Online.
Naerebout, F.G. & Singor, H.W. (20083). De Oudheid. Grieken en Romeinen in de context van de wereldgeschiedenis. Amsterdam: Ambo|Anthos.
Treadgold, W.T. (2001). A concise history of Byzantium. Basingstoke/ New York: Palgrave. Online.
Whitbey, M. & Roberts, M. (2018). Epic poetry. In: McGill, S. & Watts, E.J. (edd.), A companion to late antique literature. Londen: John Wiley, pp.222-240. Online.
Een uitstekend recent overzicht wordt gegeven door Dijkstra (2016). In hetzelfde boek is ook de bijdrage van Whitby (2016) relevant, zie vooral de eerste twee pagina’s. Sherry (bv. 1996) staat nagenoeg alleen met zijn these dat de ‘Paraphrase’ door een leerling van Nonnos is geschreven. Tot slot vermelden we Shorrock (2011) die het vraagstuk in bredere context plaatst.
Dijkstra, J.H.F. (2016). The Religious Background of Nonnus. In: Accorinti, D. (ed.), Brill’s Companion to Nonnus of Panopolis. Leiden/Boston: Brill, pp.75-88. Online.
Sherry, L.F. (1996). The Paraphrase of St. John attributed to Nonnus. In: Byzantion. Revue Internationale des Études Byzantines LXVI n°2. Brussel: Universa.
Shorrock, R. (2011). Myth of Paganism. Nonnus, Dionysus and the World of Late Antiquity. Londen: Bloomsbury Academic. Online.
Whitby, J.H.F. (2016). Nonnus and Biblical Epic. In: Accorinti, D. (ed.), Brill’s Companion to Nonnus of Panopolis. Leiden/Boston: Brill, pp.215-239. Online.
Wie meer wil weten over de manier van parafraseren bij Nonnos, kan zowel Scott Fitgerald Johnson (2016) als Spanoudakis (2014) een bezoek brengen. In de laatste publicatie zijn de pagina’s 68-73 relevant. Een Nederlandstalige bespreking is te vinden bij Verhelst (2016), pp.135-141.
Johnson, S.F. (2016). Nonnus’ Paraphrastic Technique: A Case Study of the Self-Recognition in John 9. In: Accorinti, D. (ed.), Brill’s Companion to Nonnus of Panopolis. Leiden/Boston: Brill, pp.215-239. Online.
Spanoudakis, K. (2014). Nonnus of Panopolis. Oxford: Oxford University Press.
Verhelst, B. (2016). Mythologie voor christenen en Bijbels in hexameters. Eruditie en traditie in de late oudheid. In: Tetradio 25. Gent: Academia Press. Online.
Voor algemene studies verwijs ik door naar Vian (1976), vooral interessant voor wie zich meer in de ‘Dionusiaka’ wil verdiepen. Chuvin (2017) geeft een overzicht van de grootste vraagstukken uit het Nonnosonderzoek. Wie er direct wil invliegen; de rest van dat werk (Nonnus of Panopolis in Context II) bevat al heel wat materiaal. Een uitstekende Nederlandstalige introductie is Verhelst (2016). Ze biedt een inleiding tot zowel de ‘Dionysiaka’ als de ‘Paraphrase’ en contextualiseert beide teksten.
Wie meer over Nonnos wil weten zal meer dan genoeg lectuur vinden in de ‘Brill’s Companion to Nonnus of Panopolis’ (2016) onder leiding van Accorinti en in ‘Nonnus of Panopolis in Context’ (2014) met als editor Spanoudakis.
Accorinti, D. (ed.) (2016). Brill’s Companion to Nonnus of Panopolis. Leiden/Boston: Brill, pp.215-239. Online.
Chuvin, P. (2017). Nonnus, from Our Time to His. A Retrospective Glance at Nonnian Studies (Notably the Dionysiaca) since the 1930s. In: Bannert, H. & Kröll, N. (edd.), Nonnus of Panopolis in Context II: Poetry, Religion, and Society. Leiden/Boston: Brill, pp.1-18. Online.
Spanoudakis, K. (ed.) (2014). Nonnus of Panopolis in Context. Poetry and Cultural Milieu in Late Antiquity. Berlijn/New York: Walter de Gruyter. Online.
Verhelst, B. (2016). Mythologie voor christenen en Bijbels in hexameters. Eruditie en traditie in de late oudheid. In: Tetradio 25. Gent: Academia Press. Online.
Vian, F. (1976). Nonnos de Panopolis. Les Dionysiaques. Tome I. Parijs: Les Belles Lettres.
De editie die ik gebruikte voor de ‘Paraphrase’ is zoals reeds vermeld het werk van Gianfranco Agosti. Voor het Nieuwe Testament ging ik uit van de 28ste editie van Nestle-Aland (201228).
Hieronder lijst ik de belangrijkste vertalingen en uitgaves van de ‘Metabolē’ op. In chronologische volgorde gaat het om Nansius (1589, Griekse tekst met Latijnse vertaling) Scheindler (enkel Griekse tekst, 1851), Marcellus (1861, tekst met Franse vertaling), Sherry (Engelse vertaling en inleiding, 1991), Prost (Engelse vertaling, 2003) en Agosti (2003, tekst met Italiaanse vertaling en commentaar).
Agosti, G. (ed.) (2003). Parafrasi del Vangelo di San Giovanni. Canto Quinto. Firenze: Università degli Studi di Firenze. Dipartimento di Scienze dell’Antichità “Giorgio Pasquali”.
Aland, B., Aland, K., Karavidopoulos, J., Martini, C.M., Metzger, B.M. (201228). Novum Testamentum Graece. Stuttgart: Deutsche Bibelgesellschaft. Online.
de Martine de Tyrac, comte de Marcellus, M.L.J.C.A.(ed.) (1861). Paraphrase de l’Évangilie selon Saint Jean. Parijs: Librairie de Firmin Didot Frères. Online.
Nansius, F. (ed.) (1589). Nonni Panopolitani Graeca paraphrasis Sancti Evangelii secundum Ioannem. Leiden: Officina Plantiniana. Online.
Prost, M.A. (2003). Paraphrase of the Gospel of St. John. Ventura: The Writing Shopp Press. Online.
Scheindler, A. (ed.) (1851). Nonni Panopolitani Paraphrasis S. Evangelii Ionnei. In: Bibliotheca Toebneriana. Leipzig: B.G. Teubner. Online.
Sherry, L.F. (1991). The Hexameter Paraphrase of St. John attributed to Nonnus of Panopolis. Prolegomenon and Translation. Ann Arbor: University of Michigan Press.