D'r Ploum is nit doeëd

Omdat ik al een hele tijd bezig ben met het verzamelen van familiegegevens om er achter te komen waarom er in de omgeving van Kerkrade zoveel families wonen met de naam Ploum, Ploem of Plum is de geboorte van een zoon bij René en Jacqueline voor mij het sein om daar nu al mijn energie op te richten. Dit wordt dus de eerste Ploum van de volgende generatie en als ik ook nog de eer krijg om bij zijn doop als peetoom te fungeren staat mijn besluit vast. Ik zal de geschiedenis van de Ploumen op schrift stellen.

Dan krijg ik onverwacht een telefoontje van Jo Hoen van de Stichting Limburgs Genealogisch Archief gevestigd te Geleen. Hem is ter ore gekomen dat ik al vrij ver gevorderd ben met mijn onderzoek naar de familie Ploum. nu blijkt dat men bij deze Stichting zeer geïnteresseerd is naar onderzoek van Maaslandse geslachten

Het gevolg van ons gesprek en het bezoek van Jo Hoen aan mijn huisarchief is dat mij een contract wordt aangeboden om mijn onderzoek af te ronden en het resultaat in druk te brengen bij drukkerij Deurenberg in Kerkrade.  Dit is meer dan ik had mogen verwachten en ik ga met grote bezieling aan de slag en mijn boek groeit en groeit.

Om aan gegevens van de jongere generaties te komen verschijnen er artikelen in de verschillende week-en dagbladen. We sturen brieven met vragenlijsten een alle via telefoonboeken bekende adressen van Ploumen, Ploemen en Plums in heel Nederland en zelfs in de Duitse grensstreek. Het resultaat is overweldigend. Ik kom armen en benen te kort om alles te verwerken.

Dan krijg ik van de Stichting Eurode het aanbod om in maart 1998 onder de naam ‘Alle Ploumen verzamelen’ een bijeenkomst te organiseren op de Burcht in Herzogenrath. Dit wordt een doorslaand succes. Meer dan 150 belangstellenden verzamelen zich hier op een mooie zondagmiddag en ik mag hier een lezing houden over stamboomonderzoek en via mijn meegenomen computer vertellen over de vestiging van al die Ploumen in deze omgeving. Er volgen heel wat inschrijvingen voor mijn boek op deze gezellige middag.

Tegen december 1999 is mijn manuscript gereed voor de drukker en we overleggen over de naam van deze uitgave. Mijn eerste impuls is: d’r Ploum is doeëd, naar de aanhef van een bekend volksliedje dat in Kerkrade wel geneuried wordt tijdens het luiden van de kerkklokken tijdens een begrafenis. Jo Hoen vindt dat d’r Ploum nog springlevend is en stelt voor om de titel van onze uitgave te wijzigen in: D’r Ploum is nit doeëd.

Familienaam

Ontstaan en schrijfwijze van een familienaam.

De familienaam Ploum, Ploem, Plaum, Plumm of Plum is mogelijk terug te voeren op een huis of hof, In de Pluym, De Ploum of In gen Ploum, te Ubachsberg of hoeve te Harles, Vaals.

Weer een andere benadering voor de herkomst van deze familienaam berust op de verklaring, dat de voorouders hoedenmakers van beroep geweest zijn. Dit omdat het in  die tijd gebruikelijk was om een pluim of vederbos of kwastje aan of op de hoed te dragen.

Een andere verklaring staat in een Duits Genealogisch tijdschrift:

Belangrijk voor de interpretatie van de familienaam is de oude schrijfwijze Plaum. De familienaam bevat het middelhoogduitse woord bluome (bloem, bosweide). 

De eerste naamdrager woonde in een huis op de bloem of hij had zijn woonhuis op een bosweide.

Weer een andere verkaring zou de volgende kunnen zijn:

Plum, pruimenboom, de bij de pruimenboom wonende. Ook de vrucht Pflaum (pruim) is familienaam.

Misschien is het aan al die verklaringen over de herkomst van de familienaam te wijten, dat er zoveel schrijfwijzen van die naam voorkomen, maar waarschijnlijker is dat de oorzaak daarvan ligt in de interpretatie van het gehoorde door de kerkelijke of burgerlijke functionarissen en in het feit, dat overgrote deel van onze voorouders niet konden schrijven of lezen. De schrijfwijze van een naam hangt af van de klank van de naam en de interpretatie daarvan  door de schrijver of ondertekenaar.

Stamreeks

I

Oudste generatie Plum of Plaum. In het kerkregister van het oude kerkje in Eygelshoven vond ik de doop van Petrus Plum, zoon van Philippus Plum en Isabella (Croppen). Het jonge gezin woonde in Waubach.

Het is in het midden van de zeventiende eeuw, dat in het oude kerkje in Eygelshoven Petrus Plum gedoopt wordt en wel op 29 maart 1668. In het kerkregister schrijft de pastoor: 29 maart is gedoopt Petrus Plum zoon van Philippus Plum en Isabella. Volgens enkele bestudeerde genealogieën en kwartierstaten moet hier gelezen worden: Isabella Croppen. Het jonge gezin woonde waarschijnlijk in Waubach.

II

De tweede zoon (Petrus) van dit gezin trouwt 25 november 1690 met Maria Burghans. Dit gezin woonde waarschijnlijk in de omgeving van Het Spaans Kentje in Nieuwenhagen. 

III

De IIIe generatie vormen Wilhelmus Ploum, ged. in Eygelshoven 24 mei 1704, en Catharina Quaedvlieg. Zij trouwen op 18 april 1731 in de kerk van Schaesberg. Wilhelmus overlijdt op 19 febr. 1759 in Eygelshoven.

In het doopregister schrijft de pastoor: Anno 1704 24 Maij is gedoopt Wilhelmus Plaum zoon van Petrus Plaum en Maria Burghans. 

Wilhelmus (Willem) groeit evenals zijn broers en zussen, in Waubach op in de tijd van de Spaanse successie-oorlog (1700-1713) en in deze tijd wemelt het in deze streek van keizerlijke, Franse, Spaanse en Engelse troepen, die de arme bevolking letterlijk uitzuigen. Rust en orde zijn ver te zoeken. Zo vallen er op 8 februari 1706 zo’n 34 man de poorten van de Kakert binnen. De door en door verkleumde soldaten eisen een stevige maaltijd, waarna ze gelukkig spoedig hun weg vervolgen.

Als ik hier nu plotseling spreek over de Kakert, dan bedoel ik hiermee de zogenoemde Kakertshof. En deze Kakertshof zal een belangrijke rol gaan spelen in het leven van Willem, want op 21 juni van het het jaar 1709 wordt hier ene Catharina Quaedvlieg geboren en deze is voorbestemd om later Willems echtgenote te worden.

Willem Plaum, de zesde zoon van Petrus Plaum en Maria Burghans is zevenentwintig jaar als hij deze Catharina Quaedvlieg in de kerk van Schaesberg tot vrouw neemt. Vermoedelijk heeft Willem zijn Catharina ontmoet bij zijn werk als knecht op de Kakertshof.

IV

Zijn zesde zoon Pieter Johannes zal de IVe generatie vormen met Maria Clara Agnes Bellen. Zijn schoonouders zijn voor mij de eerst bekende bewoners van het ‘Ploume Hüsje’ in de Chevremontstraat te Chevremont. Volgens het parochieboekje van de parochie St. Lambertus te Kerkrade woont Pieter Johannes in 1782 als echtgenoot van Clara Agnes bij zijn schoonmoeder Maria Eisabeth Bellen-Bück, die dan al zeven jaar weduwe is.

De schoonvader van Pieter Johannes Ploum, Wilhelmus Bellen, trouwde in 1743 met  Maria Elisabeth Bück en Maria Kirchhoff, en deze zijn voor mij de tot nu toe eerst bekende bewoners van het “Ploume Hüsje” in de Chèvremontstraat te Chèvremont. In het jaar 1742 worden zij als medebewoners genoemd in het Parochieboekje van de pastoor van de St. Lambertusparochie. Dit parochieboekje is bewaard gebleven in het gemeentelijk archief van Kerkrade. De pastoor bezoekt regelmatig zijn parochianen en noteert wijk voor wijk zoveel mogelijk alle aanwezige en afwezige gezinsleden van de diverse huizen. In de jaren 1743 tot 1745 noteert hij onder Schevemont en dan onder nummer zes de beide echtparen Buck-Kirchhof en Bellen-Buck.

In zijn notities over de jaren 1778 tot 1781 noemt hij als bewoners onder nummer 4: Maria Elisabeth Buck, weduwe van Wilhelmus Bellen, en ook Clara Agnes als een der kinderen. Volgens dit zogenoemde Parochieboekje van de parochie St. Lambertus woont Pieter Johannes dan in 1782 op Chèvremont, onder nummer 6, als echtgenoot (Uxor) van Clara Agnes, bij zijn schoonmoeder Maria Elisabeth Bellen-Bück, die dan al zeven jaar weduwe is.

Pieter Johannes Ploum werkt als schoenmaker als hij gaat trouwen. Hij voelt er niet veel voor om op een van de abdijmijnen in de omgeving van Rolduc te gaan werken. De abdij heeft sinds 1747 de kolenwinning zelf ter hand genomen. In de mijnen moest steeds meer geïnvesteerd worden. Vooral de waterhuishouding werd steeds problematischer. De abdij greep de gelegenheid aan om alle grond die zij in de omgeving nog niet bezat te verwerven en aldus kolenmijnbouw op grote schaal mogelijk te maken. De abt had de zeggenschap over de aangelegde en nog aan te leggen wegen in een groot deel van het Limburgse gebied.

Het is zeer waarschijnlijk dat de mijnwerkers en de rest van de bevolking niet profiteerden van de groeiende welvaart van de monniken. Kinderarbeid en de arbeid van moeders met vele kinderen vonden de abten heel normaal. Ze deden wel op hun manier aan liefdadigheid. Bij dodelijke mijnongevallen werd aan de nabestaanden geld gegeven. Voor zieke mijnwerkers werden de verzorging en de geneesmiddelen betaald. Tussen 1760 en 1796 werden 32 doden bij het werk in de mijnen opgetekend en dan te denken dat er slechts enkele honderden mijnwerkers waren.

V

De Ve generatie vormen de op 22 maart 1786 in de St. Lambertuskerk gedoopte Joannes Antonius Josephus Ploum en Johanna Catharina Barwasser. Zij trouwen op 12 juni 1819 te Kerkrade en wonen te Chevremont. In onze tak der Ploumen is deze Joannes Antonius de eerste die het beroep van mijnwerker uitoefent.

VI

In het tweede huwelijk van Hendrik Jozef Ploum met Josephine Fürpil vormen deze de VIe generatie en ook zij gaan wonen te Chevremont.

Hendrik Jozef Ploum is evenals zijn vader Jan Antoon op de Domaniale Mijn gaan werken.

In 1852 schrijft de dan 27-jarige Directeur van de Domaniale Mijn, Egon van der Elst, aan het bestuur over de lage lonen en de slechte omstandigheden in de mijn. Uit een rapport dat hij in 1860 schrijft is af te leiden dat er in bijna 100 jaar tijds voor de arbeiders niets is verbeterd. Nog niet één op de honderd arbeiders kan lezen of schrijven.

Op 1 januari 1856 komt er een fonds waarin zowel de arbeiders als de werkgevers een bijdrage moeten storten ter ondersteuning van zieken, weduwen, wezen en gepensioneerden.

De leden van het fonds hebben ook recht op vrij schoolonderricht voor hun kinderen. De ouders worden verplicht hun kinderen in de leeftijd van zes tot veertien jaar naar school te sturen.

In 1878 schrijft Van der Elst dat er op de mijn gelegenheid is om te baden, maar dat de mijnwerkers er nagenoeg geen gebruik van maken. Dus zal er in het “Ploume Hüsje” ’s avonds een grote teil in de keuken gestaan hebben om vader Jan Antoon en zoon Hendrik Jozef te ontdoen van alle kolengruis alvorens heel vroeg in bed te duiken. Elektrisch licht is er in hun huisje niet. Het toilet bevindt zich in een hokje achter in de tuin.

Wat drinkwater betreft moet er in 1874 voor het Ploume Hüsje nog steeds water gehaald worden in de Chèvremontstraat bij het huis van der Kloetewiek. De pomp in de Kloosterbosstraat wordt pas na de Tweede Wereldoorlog weggehaald. Deze pomp bevond zich in de jaren die het gezin van Mathieu Ploum en Maria Odekerken in de Kloosterbosstraat op nr. 24 woonde, op het binnenhofje tussen hun huis en het huis van de familie Starmans. 

VII

Hun oudste zoon Willem Jozef, geb. 6 aug.1868 trouwt op 20 april 1901 in de St. Lambertuskerk te Kerkrade met Maria Gertrud Pelzer en zij vormen de VIIe generatie. Zij wonen ook te Chevremont.

VIII

De VIIIe generatie vormen dan hun zoon Matthias Jozef en Maria Odekerken, en ook zij blijven wonen te Chevremont.

Als Mathieu een jaar of negen is, het is inmiddels het jaar 1917, wordt hij om ongeveer half zeven wakker gepord door zijn moeder. Net als elke dag overigens. Terwijl zijn jongere broers Jüp en Hein en zusje Tientsje nog even mogen slapen moet Mathieu de gang naar de kerk maken.  Met zijn overbuurjongen Johan Pötgens loopt Mathieu naar het grote kerkgebouw. Om acht uur is de mis afgelopen. Mathieu en Johan lopen gehaast naar huis. Daar in het Ploume Hüsje heeft Moeder intussen zijn boterhammen met stroop klaar staan. Deze stroop is afkomstig van de enkele meters verderop gelegen stroopstokerij van Bremen. De koeien van boer Prikkarts hebben gezorgd voor de beker melk die er bij staat. Moeder Gertrud gaat dagelijks melken nog voor de kinderen wakker zijn. Als Mathieu even later samen met zijn vriend Johan naar school gaat, komen ze langs het op de hoek van de Chèvremontstraat en de St. Pieterstraat gelegen snoepwinkeltje van Mevrouw Moonen-Rayier. Hadden we maar een cent voor een zuurstok of voor een sjtang lakrits, staat op hun gezicht te lezen. Naast het winkeltje ligt café Moonen. Schutterij St, Michael heeft daar het verenigingslokaal.

Dan lopen ze langs het huis van meester Haaren en de smederij van Andries Wetzelaer, daarnaast is het huis van de weduwe Kritsman, die heerlijk ijs verkoopt. Twee cent voor een Sjpits sjütje. Een middelgrote portie kost vijf cent en een groot ijs een dubbeltje. Naast de weduwe Kritsman met de ijsjes woont kleermaker Bosten en even verder is de rijwielzaak Kreyen. Daar steken ze over naar de Kloosterbosstraat waar de school ligt. Om negen uur gaat de bel. Het eerste uur wordt gerekend. Juffrouw Eck tekent appels en peren op het bord en owee degene, die niet oplet. Na de leesles, de zangles en de les in vaderlandse geschiedenis kunnen de kinderen vandaag vroeg naar huis, het is immers woensdag.

Nadat de lessen zijn afgelopen gaat Mathieu dus naar huis. Zijn moeder heeft bonenstamppot met spek gemaakt. Elke dag kookt zij onder elkaar. Kappes, sjtiëel of moere. In de kelder wordt de groente bewaard in grote stenen tonnen. Na het eten gaat Mathieu enkele uren werken bij slager Palmen en brengt voor hem het vlees bij de klanten. Rond drie uur is hij terug. Dan wordt er op het pleintje voor het Husje geknikkerd. Hij heeft alleen maar leempieten. Een enkeling heeft wel eens een glazen stuiter en daardoor stijgt hij enorm in het aanzien van de andere kinderen. Andere kinderen spelen met een draaitol, hollen achter hun hoepel aan of spelen verstoppertje.

Om vier uur moet hij naar de congregatie. Daar worden onder het toeziend oog van de kapelaan allerlei spellen gedaan of de kapelaan leest wat voor uit een boek over Don Bosco. De meesten hangen er wat verveeld bij, ook Mathieu. Hij verheugt zich op het laatste half uur, want dan wordt er gerepeteerd voor het jaarlijkse toneelstuk. Mathieu heeft opnieuw een grote rol toebedeeld gekregen in het stuk dat dit jaar gespeeld wordt: Tarcisius. Toneelspelen is de grootste hobby van Mathieu. ook bij harmonie St. Philomena, die haar uitvoeringen geeft in lokaal Haagmans en die musiceren afwisselt met toneelspel, mag hij geregeld meespelen. Dit is een gebied dat hem heel wat beter ligt dan klarinet blazen of zelfs de trommel slaan. Om ongeveer half zes is hij weer thuis. Nog even gaat hij, na het avondeten, naar buiten. Met zijn vriend Johan bezoekt hij veehandelaar Paffen. Dan lopen ze naar het Tseielwerk. Daar, waar de stenen worden gebakken voor de in aanbouw zijnde Lindelaan en Ahorn-straat. Tegen half zeven, het is al bijna donker, gaan de jongens nog even naar de stokoude Frans van Ijzeren.  Op de hoek Pieterstraat-Chèvremontstraat drijft Frans - samen met zijn zus - een café. Vaak bezoeken de kinderen uit de buurt hem. De 90-jarige Frans is een specialist in het vertellen van griezelverhalen. Met zijn onafscheidelijke pijp in de mond doet hij de beide knullen vertellingen die hun de haren te berge doen rijzen.

Na de lagere school, Mathieu is dan 13 jaar, zal ook hij een bijdrage moeten gaan leveren voor het huishoudgeld in het Hüsje. Hij kan direct beginnen bij de firma Vondenhof op de Pieterstraat. Bij Vondenhof werkt Mathieu tot 14 mei 1925 en ontvangt een prachtig getuigschrift, als hij te kennen geeft op de mijn te willen gaan werken. Mathieu begint op de Laura in 1925 als hulp bij een seingever aan een opbraak. Later wordt hij zelfs paardenjongen, dat wil zeggen dat hij de paarden, die inmiddels in het ondergronds bedrijf zijn ingezet, moet begeleiden en verzorgen.

Misschien mede dankzij de tramverbinding van Kerkrade met Spekholzerheide ontmoet Mathieu Ploum daar op een kermisbal zijn toekomstige echtgenote Maria. En al gauw zijn de meeste mijnwagentjes op de Laura volgekrijt met de naam van Mathieu’s uitverkorene.

Op 13 juni 1931 stappen Mathieu Ploum en Maria (Miets) Odekerken in het huwelijksbootje. Het wettelijk huwelijk wordt gesloten in het Kerkraadse gemeentehuis en het kerkelijk huwelijk in de St. Martinuskerk op Spekholzerheide. Mathieu Ploum is 23 jaar en Maria Odekerken is 19 jaar oud als zij gaan trouwen. Omdat ze alletwee nog zo jong zijn en nog wat willen sparen, trekken ze voorlopig in bij Maria’s moeder in de Klein-Graverstraat op Spekhei. Maar al vlug krijgt Mathieu enorm heimwee naar zijn Chevemet en kunnen zij de bovenwoning betrekken bij slager Prickarts in de St. Pieterstraat, niet ver van het zo geliefde Ploume Hüsje. “Goed,” zal de moeder van Miets gezegd hebben, “maar dan ga ik ook mee.” En zo geschiedde. Vanaf nu is zij dus echt huisgenote van Mathieu en Maria en zal dat tot haar dood blijven.

IX

De IXe generatie vormen Willy Pieter Jozef Ploum en Josefine Helene Dautzenberg. Zij gaan na hun huwelijk wonen te Schaesberg en vanaf 1987 te Haanrade.

Als Mathieu Ploum op die 7e april van het jaar 1932 in het oude Kerkraadse raadhuis aan de Markt aangifte gaat doen van zijn eerste zoon moet hij ook kiezen voor diens voornaam of voornamen. Gebruikelijk in die tijd is het om de eerstgeboren zoon de naam te geven van de grootvader van vaders kant.

Pa’s vader heette Willem, dus mijn eerste voornaam wordt Willem. Ik weet niet wie echter die morgen beslist heeft dat Willem niet paste bij dat kleine ventje en er daarom gekozen werd voor Willy.

De volgende twee voornamen krijg ik cadeau van mijn peetvader, de broer van mijn vader en die heette Pieter Jozef. Dus ik word de wereld gepresenteerd als Willy Pieter Jozef  Ploum. Mijn roepnaam zal evenwel niet Willy, maar Jo worden en daar heb ik nooit bezwaar tegen gemaakt.

X

De Xe generatie vormt onze zoon. Na zijn huwelijk met J. Keulen woonde hij eerst in Guinee-Bissau, daarna in Eygelshoven, Doenrade en nu weer in Eygelshoven.

Uit: Jo Ploum, D’r Ploum is ‘nit’ doeëd. Een genealogisch overzicht van de familie Ploum in verleden en heden, Serie Maaslandse Geslachten, Deel VII, 1999.