Mijn schilderijen 2003 - heden

Al jong waren getekende en geschilderde beelden voor mij meer dan het verbeelde zelf. Ik leek ermee geboren, zoals dat ook mijn vader gold. Hij schilderde zijn werelden en ik zag ze ontstaan op zondagavonden en ze ingelijst, vaak, het huis weer verlaten. Ik ging er vroeg voor uit bed om nog voor schooltijd te schilderen, durfde de straat op om daar mijn aquarellen te maken en uiteindelijk te kiezen voor de kunstacademie. Onverwacht en vastberaden om dat met de eindige tijd te doen. Met kippenvel zat ik de eerste lessen in de lokalen. Dit was mijn wereld! Het beelden bleef, de ene keer allesbeheersend, soms nog slechts op schaarse momenten tussen de bedrijven door, maar het bleef en nog.

Hieronder staan de meeste ervan afgebeeld. Eronder staan de teksten die ik in het voorjaar van 2012 schreef op een blog. Ik schreef er over de tijd dat ik ze maakte. Over wat ze me toen deden en ook wat ze bij het schrijven bij me opriepen.

Gaan zitten bij een bloem (2003)

Onbevangen zijn als een kind dat gaat zitten bij een bloem en zich verwondert, dat opgaat in het spel en het leven als een droom betreedt. Het gaat al gauw ten onder in de drukte van het bestaan. In de kennis van het kwaad en in het besef van tijd. In het verzadigd oog. En ook in dat-we-grote-mensen-zijn. We zouden het wel willen, maar het glipt ons door de vingers. Zoals de oceaan een ijsberg erodeert, zo lijkt het leven tol te eisen van het kind in ons.

In mij voegde die onbevangenheid zich bij mijn eerste liefde voor de wilde planten rond het dorp, in de Christoffelpolder buiten Sommelsdijk, op de slikken en de schorren, in de duinen. Het kon nog net. Nog net voordat de dagen zich zouden vullen met veel meer moeten. Nog voor de eindigheid zich aan me op zou dringen. Toen iedereen er nog was alsof het altijd zo zou zijn, al had ik beter kunnen weten. Toen al. Iets van die onbevangenheid en van die eerste liefde heb ik bewaard. Goed bewaard, voor op de mooiste dagen. Om in beleving en verwondering weer even als een kind te kunnen zijn. Genoeg ook om ervan te kunnen schilderen en me aan mijn voornemen te herinneren. Ik koos voor een onverharde afrit tegen een dijkhelling op het zuiden. Het warme domein van bloemen en insecten. Van de gele agrimonie. Van de blauwgroene kruisdistel en de kleine vos. De eenvoudige werkelijkheid waarin ik thuis was. 'Wee de mens in wie de kinderziel verloren gaat' zou voor mij de passende titel van het schilderij kunnen zijn. En terecht, want het is oppassen geblazen.

De waterval (2003)

Nóg een keer wilde ik met Ruisdael op pad. Nóg een keer met 'De waterval', die in het Rijksmuseum in Amsterdam dag na dag te bezichtigen is. Met zijn verhaal dat in dramatische schilderijen geschreven is. Dramatischer dan de zichtbare werkelijkheid. Geladen met de krachten die mensen omringen. Krachten waartegen mensen niet zijn opgewassen en die hij uitbeeldde in kolkende waterstromen die zich een weg banen door oeroude bossen die uiteindelijk ook zelf ten prooi vallen aan het geweld en het verval. Je proeft dat de schilder weet heeft van de strijd die mensen hebben te leveren om het hoofd boven water te houden. Je voelt dat de mensen, die in zijn schilderijen onbetekenend klein zijn, feitelijk niets in te brengen hebben als omringende machten hen treffen.

Het Bijbelboek Prediker spreekt woorden uit hetzelfde besef van het hier en nu. Het voegt er de constatering aan toe dat deze machten goeden en kwaden treft, de wijze en de dwaas. Ieder treft hetzelfde lot. Ruisdael leefde in de tijd dat ziekten als de pest rondgingen waaraan tijdens een epidemie de een na de ander bezweek. Je was dan nergens en mocht hopen dat je met de mensen om je heen gespaard bleef. Wij hebben te kampen met ziekten van onze tijd die levens op slag ontwrichten. Ook in onze weelde, zij het dat die voor de een groter is dan voor de ander, zijn we de kleine mensen op de schilderijen van Ruisdael. We leven onder dezelfde wolken en dreiging van machten. Maar dit is ook waar: wie er nog van schrijven of schilderen kan, is bevoorrecht boven die ten onder gaan. Die nog in vrijheid en gezondheid leven boven die de strijd aan het verliezen zijn of reeds verloren.

Geniet van het leven voordat de tijd komt dat je ogen het laten afweten. Voordat je handen, je benen, het leven zelf je in de steek laten. Voordat de steel knakt en de schoonheid van de bloem onomkeerbaar verloren gaat. Daartoe roepen de duizenden jaren oude woorden van Prediker me op. Dat zeggen de wolkenluchten van Ruisdael. En daaraan herinner ik mezelf met dit schilderij. De bomen zijn er tot wolken geworden. Nergens een stad of dorp. Geen mens te bekennen. Krachten houden er huis op een aarde die woest en ledig geworden lijkt. Krachten die je doen schuilen. Bij mensen. In visioenen van taal. In het resterende licht dat we voor geen goud willen missen. Zonder die tegenkrachten is het uit. Is het geen leven. Of deze verbeelding ook echt de werkelijkheid van de wereld om ons heen is? Er zijn momenten waarop ik van harte het tegendeel zou wensen.

Het onbekende (2003)

Ik roep mezelf meer dan eens op, niet alleen toeschouwer te zijn. Me over te geven aan de ervaring en maar te zien wat die me brengt. Zo leef ik ook op heel wat dagen en momenten. Zo schilder ik ook vaak, maar de tweede helft zoek ik telkens toch analyse, structuur en harmonie. Geen overgave tot het eind, geen einde zonder afgewogen keuzes en balans. Uiteindelijk ben ik toch weer de toeschouwer die afstand heeft genomen. Conclusies heeft getrokken. Die zijn haar weer heeft gladgestreken en zijn jasje weer in de plooi heeft. Zoals vlak voor thuiskomst na een uurtje rennen, springen en stenen sjouwen in het bos.

Op één schilderij is de ervaring, althans veel meer dan bij de andere, blijven staan. Nog voor de analyse de overhand zou nemen. Zoals bij het kijken naar een film, als ik me nog niet afvraag wat die me te zeggen heeft. Zoals het dollen en plezieren in de golven op een mooie zomerdag, nog voor het verhaal wordt verteld van hoe mooi het was. En dat ene schilderij is deze. Een paar stappen naar rechts en het wordt toch weer afwegen, een paar naar links en het wordt blind slaan op de toetsen. Nu is het improviseren. Nog net. En ik koester het resultaat. Dit ben ik als ik de bergen in trek, en over steeds grotere rotsblokken klauter zonder te weten of ik er op die manier wel komen kan. Als zware mist me er overvalt en ik nog nauwelijks een hand voor ogen zie. Als ik Flakkee rondloop en na negentig kilometer alles in mij uitschreeuwt dat het genoeg is, maar ik verder ga. Als ik in het bos toch nog niet omdraai, terwijl het laatste licht verdwijnt bij het vallen van de avond. Kortom: dit ben ik als ik het niet zo zeker weet. Waar ik sta of waar het heenleidt. Dit is de ervaring als ik wil weten wat er achter de horizon is. Als ik wil weten of het misschien toch anders is dan me altijd is verteld. Als ik nog geen tijd nam, of nog geen tijd had, om terug te kijken. Zou ik doorgeschilderd hebben, dan had ik de ervaring erin besloten. Een wereld verbeeld waarin de ervaring werd herinnerd en opnieuw mogelijk zou zijn. Zover liet ik het deze keer niet komen.

Alleen, soms even. Hoe kan het ook anders. (2003)

Het vinden van een taal om de wereld om ons heen onder woorden te brengen, start vanaf de eerste dag en zet zich levenslang voort. Als het goed is. Als anderen ons de ruimte gunnen om onze eigen taal te vinden. Als we die onszelf gunnen en we de moed niet verliezen.

Om niet bij nul te hoeven beginnen, wordt door mensen om ons heen taal aangedragen, waar we ons de eerste tijd prima mee kunnen redden. We blijven er in ieder geval mee in leven. Totdat die collectieve taal aan grenzen raakt en niet langer toereikend is om meer te zeggen dan al gezegd kan worden. En dan zijn we aan zet. Dan is het kiezen: óf we accepteren dat niet alles onder woorden te brengen is, óf we doen nog een gooi. Het is de gooi van dichters die voor wie kleine oren heeft en haast, in onbegrepen woorden en zinnen een poging doet om tóch onder woorden te krijgen. Zo is het ook met schilderen en met verbeelden in het algemeen. Ik ben opgegroeid met een beeldtaal die al veel mogelijkheden gaf om mijn verhaal te vertellen. Toch raakte ik aan de grenzen en de grenzen van vrijheid ervan en koos ik ervoor nieuwe taal te vinden. Taal die ik anderen al wel eens had zien gebruiken, en ook eigen taal. Verder. Communicatie met mezelf, dat eerst, en uiteindelijk met mensen om me heen die die taal verstonden of wilden leren verstaan. Op dezelfde manier zie ik anderen hun eigen taal en verbeelding zoeken. Eenzame wegen soms gaan en onbegrepen. Voor het zover is dat 'de mensen' hun taal verstaan, zijn ze vaak al 'uit de tijd'. Ze waren hun tijd vooruit, wordt dan gezegd, zoals iedereen zijn tijd vooruit is als hij nieuwe wegen gaat, nieuwe taal en verbeeldingen vindt.

Wie zou niet omkijken om te zien of er zijn die volgen of proberen te volgen? Niet omkeren als blijkt dat dat niet zo is, en dichterbij de taal van anderen beginnen? Vincent van Gogh niet. Hij ging telkens wéér verder. Nog eenzamer. Vocht onder de bulderende zon van Zuid-Frankrijk met de verf en met zichzelf om nieuwe taal te vinden, ver van de mensen om hem heen en daardoor stervenskoud. Ver van die zeiden dat het nergens over ging, die taal van hem. Het duurde langer dan een mensenleven om begrepen te worden. Te lang voor hem. En zo vergaat het velen. Vaak ook wordt nooit begrepen, blijft het eeuwig eigen taal, waar niemand wat mee kan dan hooguit concluderen dat er nog weer andere wegen zijn, blijkbaar, om werelden onder woorden te brengen. En als ze het slechter treffen, worden ze als idioten of verdwaalden aan de kant gelegd. Het kan ook genoeg zijn, eigen taal te vinden, voor eigen oog met hart en ziel. Tussen eigen taal en taal van veel meer mensen ben ik schilderend soms voorúit gelopen zonder om te zien of iemand het nog volgde. Ook teruggegaan en anderen weer opgepikt en ook om zelf weer aan te kunnen haken. Eenzaam werd het mij niet, alleen soms even. Hoe kan het ook anders.

Een wereld van verbeelding (2004)

Op de academie heb ik heel wat keren op doek geschilderd, maar daarna koos ik telkens voor papier. Totdat ik een paar opdrachten kreeg, met de wens dat ik op doek zou schilderen. En zo kwam ik er uiteindelijk toe dat ook voor mezelf te doen. Het gaf me de kans voor een groter formaat te kiezen dan ik tot dan gewend was. Ik kocht een opgespannen doek van een meter bij één meter twintig. Heerlijk, zoveel ruimte en het schilderen met brede slagen tot het beeld aan het woord kwam. Tot het taal werd. Tot het sprak over wat oog en hart ooit ergens hadden gezien. Over wolken die spreken van geluk en licht dat korenvelden in goud verandert. Over wolken die het licht wegnemen, die woorden vormen voor de neergeslagen en gekwetste ziel.

Wolken zijn voor mij dragers van de boodschap dat er aan te ontsnappen valt. Aan de aarde die mensen bindt aan zoveel moeten en dromen in mensen doet verstommen. Ze nodigen me uit een eigen weg te gaan. Om met ze te spreken. Ze geven me energie die ik nergens meer vandaan dacht te kunnen halen. Andere keren vertellen ze van onheil en dreiging, van weemoed en wanhoop. En toch: wat wolken voor mij ook zijn geworden en wat ze ook met me doen, ze zijn van verbeelding. Zoals heilige bergen die met hun top tot in godenrijken reiken. Waar goden worden ontmoet en wijsheid aan mensen wordt overgedragen. Niet omdat het zo is, maar omdat we het zo zien, doordat ze voor ons dragers van meer geworden zijn. Omdat ze ons doen ontsnappen aan de aarde en tot meer bewegen dan het aardse. Tot omzien naar mensen om ons heen.

Over dat leven met de verbeelding, de relatie met de wolken, van de wolken met de aarde, van het elkaar vinden van die twee uitersten, schilderde ik die meer dan een vierkante meter vol. Vol met individuele en collectieve verbeeldingen, tot drager van geheimen en herinneringen. En toch: een wereld van verbeelding. De wolken dansen niet, spreken niet, genezen niet, omarmen ons niet. Niet uit zichzelf. Ze doen het omdat wij het doen. En wij doen het omdat we plaats geven aan het mysterie. En er zijn er, die zeggen dat dit plaats geven aan het mysterie, het mysterie zelf is.

Feest in Luxemburg (2004)

Na een vakantie van een paar weken in Luxemburg was het te mooi geweest, zoals elke vakantie overigens, om er geen beeld van te maken. Met ons Volkswagen-golfje, dat zuchtend en kreunend telkens verhit uit de scherpe dalen omhoog was gekropen, hadden we het land verkend. Verkoeling gezocht - tot mijn enkels want ik heb een hekel aan zwemmen - in rivieren en stroompjes die in het zachte gesteente van de ondergrond diepe dalen met steile hellingen hebben uitgespoeld. Ik genoot er van de glooiende velden van groen en goudgeel koren, van korenbloemen en klaprozen. Van meanderende rivieren met in scherpe binnenbochten, hoog erboven in bruinen en grijzen de oude steden. Van de wegen die steiler dan ik ze later in Zwitserland tegenkwam, slingerend het dal opzochten. Van de mistflarden in de ochtend en na een zomerse bui en de beken vol keien en stenen vol fossielen op een hoog plateau. Ik voelde er de tijd. De geschiedenis van het land, al was het nog met andere ogen dan nu.

Ik schilderde een onbezorgde wereld met wolken die vrolijk en zonder ander doel dan dat te zijn, als zonnen boven het golvende land hangen. Het is een wereld die geen richting heeft en geen einde kent. Alles wat er is, is er vanzelfsprekend en altijd. Het blauw van de lucht, komt evengoed terug in het land, onder de horizon. Dit is geen wereld waarin je wat te vrezen hebt. Het is ook niet de wereld waarin we op vakantie waren. Het was onze wereld, van die paar weken. Een wereld die ik langer wilde vasthouden dan die paar weken na thuiskomst, waarin je angstvallig en tevergeefs probeert te bewaren wat in die vrije weken gevonden werd. Het was de wereld waaruit ik de dagelijkse rompslomp en het gedoe met een autootje dat ik tot twee keer toe bij de garage in Clerveaux had moeten brengen omdat hij het leek te begeven, had weggefilterd en waarvan ik de vrede, de ruimte, de zonovergoten velden en de vrijheid had bewaard. En daar schilderde ik van. Om er iets van mee te nemen in de tijd.

Het vroege ochtendlicht (2004)

Lege landschappen hebben zeker bij het ontwaken ervan aan het eind van een donkere nacht iets van een begin. Iets van het scheppingsverhaal in het Bijbelboek Genesis dat de wording van de aarde beschrijft als het begin van een dag in het land waar het verhaal zijn oorsprong heeft. In Mesopotamië; het vochtige en vruchtbare Tweestromenland. Het eerste dat verschijnt is het licht. Nog geen zon te zien. Ook de horizon niet die in nevelen is gehuld. Als de aarde er opwarmt, lost de nevel op en komt de einder tevoorschijn, scheiden de wateren van boven de aarde zich van de wateren onder de aarde. Vervolgens komt meer en meer de aarde tot leven. Het is het verhaal van de wording van de aarde dat de vertellers en de toehoorders daar elke dag voor hun ogen zagen gebeuren. Het verhaal van goden en machten die het tegen elkaar opnemen, dat al eeuwenlang van generatie op generatie was doorgegeven tot het tot de wereldwijd verbreide versie van het oude Israël kwam.

Ik zoek de lege landschappen graag op. Om de ruimte en de vrijheid. Om me los te maken van alles wat we ervan gemaakt hebben. Van alles wat we bereikten en verloren. Om weer iets van die oorspronkelijke verbinding met de aarde te ervaren. Zandverstuivingen en de strandvlakten, slikken en uitgestrekte heidevelden. De laatste kreeg ik al schilderend voor ogen toen ik, weer op doek, aan een landschap werkte. Het beeld van de Posbank bij Arnhem kwam op: het uitgestrekt op en af gaande landschap met lome heuvels dat maar plaats lijkt te bieden aan één plant: de geharde en stugge struikheide, tot waar het oog de heuvels af kan zien. Het is een landschap dat zo is blijven liggen nadat het was omgevormd door ijs, door water en door wind. Kaal, onherbergzaam en genadeloos lagen de tot forse hoogte opgeduwde rivierafzettingen er bij en daar is weinig aan veranderd.

Ik schilderde een wereld van donkere heide, van heuvels en nevel. Een wereld die ontwaakt en langzaam volstroomt met het vroege ochtendlicht. Een wereld zoals ik die maar zelden zie, zo vroeg en zo leeg. Maar de dagen dat het er van komt, zijn voor mij dagen uit duizenden.

Herinneringen aan de oude dijk (2006)

Ik viel schilderend stil in 2005. Ik had me over zoveel uitgelaten en zoveel beelden gemaakt om me te herinneren aan wat ik me al jong had voorgenomen, namelijk een eigen weg te gaan en waarde te hechten aan wat echt en uit het hart is, dat het wel even genoeg was. Voor dat moment althans, want hetzelfde had ik veertien jaar eerder ook al even gedacht. Er zouden vast weer momenten komen dat ik wel zou moeten verbeelden omdat het me liever zou zijn dan zwijgen.

Zo'n moment was er na een jaar. Het kanaal dat de havens van Middelharnis en Sommelsdijk twee eeuwen lang had verbonden was namelijk gedempt en daarmee had ik toch wel wat verloren. Het was me de plek op de rand van natuur en cultuur, waar ik vaak even afstand nam. Waar ik de wereld om me heen eens even liet voor wat die was. Een deel van de geschiedenis liet zich daar nu nauwelijks nog raden. Geen ramp voor wie niet anders weet en het oude kanaal nooit kende. Ook niet voor wie er veel te herinneren had. Maar wel raar. De kanaaldijk met de meidoorn en de vlier, waarover ik eind jaren zeventig, begin jaren tachtig de Omloop van Menheerse zo vaak had gelopen, was in het kanaal geschoven. De zwaluwen die er twee honderd jaar boven het vlakke water op hoge toon (tri-triet) op insecten hadden gejaagd, hadden er niet veel meer te zoeken. Van herinneringen kunnen dieren immers niet leven. Ik ook niet, maar zonder is het me te kaal.

'Ik leef in het heden en het enige dat telt is de toekomst', vertrouwde iemand me eens toe. Hij had niets met het verleden. Ik vroeg hem, bekend met zijn achtergrond, waarom hij dan toch telkens in zijn Bijbel las als hij niets met het verleden had. Maar dat was anders, zei hij. Toch niet, zou ik denken. De woorden van de joods-christelijke traditie die ook achter deze dijk verankerd zijn in kerkelijke gemeenten, in families, in mensen jong en oud, zijn woorden uit herinnering, woorden uit het verleden die van generatie op generatie in het heden zijn geroepen. Om met mensen op weg te gaan. Om ze een weg te wijzen. Dé weg zullen de meesten van hen zeggen. Omdat ze geen andere zien en omdat ze er thuis zijn. Omdat de hoofdpersonen van al die verhalen voor hen geen vreemden zijn uit langvervlogen tijden, maar mensen van vlees en bloed. Metgezellen onderweg naar eenzelfde toekomst over de grenzen van de tijd. Met die woorden is in de tijd heel wat gebeurd en gedaan. Ze zijn verweven geraakt met leerstelligheden en in handen gekomen van mensen, van mannen meestal, die van verbeelding en mysterie geen weet hebben, maar slechts van standen van zaken, van feiten en weten. Die de waarheden hakten uit steen.

Veel mensen voor wie het niet langer uit te houden is, nemen de benen. Pakken hun koffers met het noodzakelijke. Soms met meer, soms met minder. Dan maar helemaal opnieuw beginnen, is voor hen de gekozen weg. Liever hérbouwen dan vérbouwen. Met vallen en opstaan, dat wel. En vaak ook in het besef dat met het badwater meer is weggegooid dan hun lief is. Ze hebben een deel van hun verleden weggedaan. Het kompas dat zo vanzelfsprekend de weg had gewezen. Wat blijft zijn de herinneringen. De oude psalmen en gezangen die nog jaren en niet zelden nog een leven lang nagalmen in hun hoofd of in theatervoorstellingen van domineeszonen.

Ik heb de dijk geschilderd en de warme tinten van de nazomeravond. Om de oude dijk langs het stille water te herinneren. Om de diepe gronden achter de dijk die me lief zijn, niet te vergeten en mee te nemen in het eigen verhaal. Omdat het moet kunnen om met meer dan niets te beginnen. Met veel meer zelfs.

Als het goed en genoeg is (2007)

Als het wat langer geleden is dat ik me in de taal van wolken heb uitgesproken, zijn het de wolken zelf die me soms weer aan het schilderen zetten. Bij de eerste de beste aanblik van hoog oprijzende wolken in het voorjaar, besef ik dat er nog zoveel niet verteld is en nog zoveel niet op de manier waarop ik het zou willen, dat ik zo weer aan de slag wil. Genoeg inspiratie voor een mensenleven. Zoals ik een Waddenschilder aan het werk heb gezien die meer dan genoeg had aan de slikken, het water, het licht en de wolken. Omdat ze hem taal verschaften voor zijn verhaal, in eindeloze variaties.

Om wat nog niet verteld was, schilderde ik in 2007 een paar wolkenschilderijen op paneel. Met een kwast én een verfroller. Dat was nieuw voor me en ik genoot van de mogelijkheden ervan. Van de nuances en de snelheid waarmee gewerkt kon worden. Het gaf me energie voor wel honderd schilderijen, maar daarvoor ontbrak me de tijd.

De avond valt in roodbruine kleuren met wolken in vol ornaat. Boven warmgetinte velden zoals ik die het afgelopen jaar ook aantrof op de Hoge Veluwe. Met ruimte om te zwerven en maar te zien waar de dag je brengt. De wolken zijn uitgegroeid tot wat ze zijn en hebben rust gevonden. Als mensen voor wie het goed is en genoeg is, na een leven lang zoeken en vinden, vallen en opstaan, leren en inzicht verkrijgen.

Na al het schrijven over bijna veertig jaar schilderen, nader ik de deur naar het hier en nu. Het is ook voor mij (voor dit moment) goed en genoeg. Over alles leek het wel te gaan. Over de verwondering bij de eerste schilderijen, de keuze voor de academie en wat me daartoe bracht. Over het leren van mijn beeldtaal, het leven van verbeelding, de associaties met de traditie waarin ik ben opgegroeid. Over het voorbijgaan van mensen. Over de herinnering en de gezochte vrijheid en ruimte.

Wat ik nu nog schrijf is als laatste vakantiedagen. Je weet dat het erop zit en kijkt nog even achterom. Nog even een keer dáárheen. Nog één keer de berg op. Nog één keer zonsondergang. Nog even wat herinneringen voor thuis, een souvenier voor deze of gene.

Deze had ik nog niet (2007)

Weer een wolkenlucht als resultaat van al die keren dat ik naar de lucht heb zitten turen en ze me wat te vertellen had. Dat ik ervan wilde schilderen en het er niet van kwam. Mijn vader heeft het vaak over 'moaie stikjes' als hij een landschap ziet dat hem aanspreekt en hij met schilderogen naar de wereld om hem heen kijkt. Al die keren wil hij er wel een aquarel van maken. Hij zou er zijn huis mee kunnen behangen met al die mooie werelden die hij had willen schilderen. Het is er in een aantal perioden ook zeker van gekomen. En in zijn hele huis kom je ze dan ook tegen: de verbeeldingen van het strand, van de heide, van de kanaaldijk achter zijn geboortedorp Sommelsdijk en van een laan met bomen in de herfst met blaadjes op de weg die je er zo af kan pakken. Vredige werelden zijn het zonder dreiging van wolken, overladen met zon. En ik schilder de mijne en deze keer met wolken die uit zee oprijzen. Deze had ik nog niet. Nog niet zo imposant. Maar nu dan toch, en nu het schilderij er is, kan ik me niet meer voorstellen dat ze er niet waren.

Zo gaat het telkens. Zo gaat het met verhalen. Met ervaringen. Met kennis van de familiegeschiedenis. Met wel en wee. Met verbeeldingen van generatie op generatie. Zo gaat het met mensen die ik ontmoet en die bedoeld en onbedoeld schakeringen toevoegen aan mijn werkelijkheid. Mensen die naar je omzien en mensen die je negeren. Mensen die je enthousiast maken en mensen die je ontmoedigen. Mensen die alles menen te weten en mensen die het zo zeker niet weten en met het beetje licht dat mensen vaak gegeven is, hun weg gaan; mensen die wel van mysterie weten, maar met schroom in woorden en daden van beneden iets over boven zeggen. Al die indrukken samen vormen mijn geschiedenis en maken me tot wie ik ben. Zo werkt het voor iedereen. Iedereen zijn eigen, meestal ongeschreven, geschiedenis.

Er is weinig voor nodig om te beseffen hoe gelukkig ik ben dat ik mijn eigen leven maar telkens kan nalopen en spellen. Ervan kan genieten en nagenieten. Ervan kan schilderen in de taal van wolkenluchten. Ervan kan schrijven zoals ik afgelopen maanden deed in meer dan zeventig verhalen op dit blog. Meer dan gelukkig als ik zie hoe het leven voor zoveel mensen zo hemeltergend anders is.

De hemel, voor even (2007)

Ik schilder altijd met een horizon. Zelfs als ik abstract werk is die er nog bij als scheidslijn tussen hemel en aarde. Tussen visioen en werkelijkheid.

En nu dan één keer toch zonder: een blik naar boven waarbij ik de aarde even niet zie. Zoals bij het dwalen door mijn herinneringen van de afgelopen maanden. Zoals het kerkvolk tijdens hun diensten op zondag en daarbuiten. Zoals op dagen dat ik opga in een paradijselijke wereld vol fluitenkruid en meidoorn en tijdens vakanties in de bergen. Op die momenten is er even geen plaats voor de aarde. Maar niet veel langer. Omdat het niet past de aarde de rug toe te keren en te doen alsof alles hemel is. Als het al voor ons (op enige momenten) geldt, dan toch lang niet voor zoveel anderen om ons heen. Omdat het niet past de hemel voor onszelf te bewaren.

Een kleine lichte wolk als aandenken (2007)

Dit schilderij heeft lang op de schildersezel gestaan. En soms ook even met het beeld naar de muur. Ik was er speels aan begonnen. Eigenlijk zomaar even. Niet eens op papier, want daar was ik doorheen, maar op de houten plaat waarop ik het papier normaal spande. Ik veranderde het beeld telkens weer. Tot op de dag waarop schilder Corneille overleden was. Met een paar stevige vegen boetseerde ik een kleine lichte wolk als aandenken. Toen heb ik het zo gelaten en heb ik er geen wereld meer overheen willen schilderen. Zo gaat het met schilderen. Het is schilderen tot het klopt en ik zeker weet: ook dit ben ik. Een enkele keer werk ik jaren aan een schilderij voordat ik er een punt achter zet. Steeds als ik er weer verder mee ga, is dat - hoe kan het ook anders - met weer andere ogen en andere dingen die me bezighouden. En dat niet zonder gevolgen. Over de eerdere afbeelding schilder ik dan maar zo een geheel nieuwe wereld. En nog een, en nog een. Zo zou ik een heel leven door kunnen gaan en kunnen eindigen met dat ene schilderij. De laatste, met daaronder al die andere die aan het zicht onttrokken zijn. Maar zo doe ik het niet. Ik ben blij dat ik onderweg een kleine honderd keer gestopt ben en op een ander vel papier of doek aan een nieuw schilderij begonnen ben. Honderd keer een kopie van wie ik was en van wat in me omging.

Zou ik met één schilderij geëindigd zijn, dan zou me waarschijnlijk gevraagd zijn hoe ik dat nou heb kunnen doen. Dat is toch zonde. Toch gaat het vaak wel zo met hoe we naar onszelf en zeker ook hoe we naar de ander kijken. Het laatste beeld telt en verbergt al het andere daaronder. Het andere dat het beeld van ons en van ons leven nuanceert en kleurrijk maakt. We doen onszelf en de ander ermee tekort als we op die manier het mooie en goede dat voorafging wissen of negeren. De onbevangenheid en de verlangens. De verhalen en het lachen. Het rennen en vliegen. Het doen van dingen die je later laat, maar waar vol overgave in werd opgegaan. En daarom herinner ik. Schrijf en schilder ik.

Een vriend van mijn vader, een Jan met een grijzende baard en een heerlijk verwilderd aquarium - nu ik dit schrijf, besef ik dat hij toen jonger moet zijn geweest dan ik nu ben - zag ik in 1980 in zijn dagboek schrijven toen we in zijn huis in Westendorp op vakantie waren. Hij hield letterlijk een dagboek bij in een toen al indrukwekkend aantal eenvoudige schriftjes vol herinneringen aan juist ook kleine dingen. Vanaf zijn jeugd had hij dat gedaan en hij bracht me op het idee dat ook te doen. Vijftien jaar was ik. En zonder dat hij het wist, zei hij mij dat ook al die kleine en aardige momenten in het leven ertoe doen.

Elke keer weer anders en elke keer waar (2009)

Ik 2009 wilde ik toch echt weer even schilderen. In rust en harmonie. Zonder een onderwerp te hoeven kiezen. Niet belast met keuzes ten aanzien van de mate van abstractie of de mate van herkenbaarheid. Niet gehinderd door onhandigheid na twee jaar nauwelijks te hebben geschilderd. Gewoon schilderen. Papier, verf, kleuren, vormen en verhoudingen. Meer niet. En meer dan genoeg. Eerst grote vormen. In aanvang nauwelijks wat zeggend. Daarna de kleinere, de ene na de andere, op afgewogen afstand van elkaar.Daarna de nog kleinere met elk de eigen toegewezen plaats. Totdat het goed was en ik me erin herkende alsof ik in een spiegel keek.

Het is een heerlijke manier van schilderen. Zo vrij en zo oneindig in mogelijkheden. Op de achtergrond, ergens, is er nog een horizon, is er nog een grondvlak met de vrije ruimte erboven. Omdat het daar voor mij steeds weer begint. Niet als keurslijf, maar als het vanzelfsprekende en natuurlijke houvast bij het schilderen.

Het is zeker genieten als al schilderend gaandeweg een wereld tevoorschijn komt waarin je kunt dwalen. Door velden en dorpen, over vlakten en onder wolkenluchten. Evengoed is ook dit een wereld om in op te gaan. Ook dit gaat over harmonie, over levensgeluk en herinneringen. Over verbazing en vrijheid. Als je er even bij gaat zitten en je het beeld de kans geeft. Maar dat geldt voor alles als je echt wilt zien. Ook als je de ander werkelijk wilt zien.

Na het dag na dag langslopen van mijn verbeeldingen van de afgelopen tientallen jaren, heb ik deze manier van werken het meest lief gekregen. De andere had ik als weg er naartoe en als zelfstandige verbeeldingen voor geen goud willen missen, maar dit voelt wel als een finish. Dit is voor mij een nooit uitputtende taal die ik overal en onder alle omstandigheden spreken kan. Ik kan er nog wel duizend maken. Elke keer weer anders en elke keer waar.

Geniet! (2009)

Kort na het eerste schilderij van 2009 schilderde ik een tweede. En tot nu toe de laatste. Ik genoot opnieuw van het langzaam opbouwende beeld. Het was als het ophalen van herinneringen en het tellen van zegeningen. Van al die keren dat het leven goed was en ik dagen uit duizenden beleefde. Ik kon het er allemaal in opnemen. Zo gaat het ook op de stilste dagen, als gedachten bij me opkomen aan de kleinste dingen. Op zondagen meestal of tijdens vakantie. Dan komen de beelden op die op andere dagen overschreeuwd worden door de hectiek van alledag, zoals kleine sterren en sterrenbeelden door de zon. Gaat de zon onder, dan komen ze op, de ene na de andere, totdat je ze niet meer tellen kan.

Zo gaat het met dit schilderen. Eerst de grote vlakken, dan de kleinere, die zich in het beeld geroepen aaneenrijgen tot sterrenbeelden van herinnerde beelden en gedachten. Dit is voor mij genieten van het leven. Dit is voor mij invulling geven aan het advies dat ruim drieëntwintighonderd jaar geleden al werd neergeschreven in het boek Prediker na de conclusie dat alles en iedereen in een eindeloze herhaling opbloeit, voorbij gaat en vervliegt: geniet, zolang het kan en wacht niet tot de kwade dagen komen.

Zo vrij (2016)

Zo'n wereld schilderen als deze, geeft een gevoel van absolute vrijheid. Niet vrij om met de verf maar te doen en te smijten hoe ik het wil. Zo vrij kun je ook geen pianospelen. Je kunt niet blind rammen op de toetsen en doen alsof het niet uitmaakt welke toon je naast de andere zet en met welk ritme. Het is zo vrij zijn als een improviserende muzikant. Dan weer hier een aanzet, dan weer daar. De ene kleur die op de andere reageert en verbindingen zoekt. Kleine tonen die opwegen tegen grote, als ze maar op de juiste plek worden gezet. Musiceren in verf is het en het hoeft nergens naar te verwijzen en het hoeft niets meer te zijn dan zichzelf. Ook ik hoef dan niets meer te zijn dan mezelf. Intuïtief, zoekend schilderen is het en het is een feest om het te doen. Ik ontdekte het al langer geleden, maar meer en meer begin ik het te waarderen. Om de bevrijding en om de eigen, individuele, allesomvattende taal. Ik heb die taal in eerste instantie gezocht in het beheersen van de elementen van een landschap, om met die elementen vrijuit te kunnen improviseren. Ik heb er werelden mee gecreëerd die me lief zijn en ik bereikte een vaardigheid die ik zocht en lang niet voor mogelijk hield. Het enige dat ik nu nog hoef te beheersen is het aanbrengen van kleuren. Nog minder, met eenzelfde doel. Ongebonden kunnen improviseren, waar ik ook ben en op elk moment van de dag.

Alleen in de Alpen (2017)

Juni 2017 zwierf ik een week alleen door de Zwitserse Alpen. Elke dag vertrok ik van het bergmeer boven Grächen en kwam er aan het eind van de dag weer terug. Elke dag een eigen kleur. Ik ging volkomen op in de hogere sferen van het bergland. Langs wilde beken klom en klauterde ik omhoog naar waar het water ontsproot. Naar stenige hellingen en vlakten waar bomen het niet meer uithouden en waar sneeuwresten nog aan de voorbije winter herinnerden. Ik liep naar gletsjers op hoogten waar ik urenlang geen mens tegenkwam. Was omringd door steenbokken en gemsen, hemelsblauwe gentianen en vlinders in allerlei kleuren. Een hele week lang. En toen ik weer thuis was, moest ik er wel van schilderen. Ik greep terug op aquarel, waarmee ik langs kabbelende waterleidingen langs de berghelling tijdens de week in de bergen al alpenroosjes had geschilderd.