Eerder gepubliceerd in periodiek nummer 36 van november 2005, door J.P. Koers
Na vele jaren van verpaupering is kort voor de zomervakantie (red. zomervakantie van 2005) de renovatie begonnen van het vroegere herenhuis van de familie Ter Haseborg aan de Torenstraat. Op de bovenverdieping zullen twee appartementen komen, terwijl de begane grond als kantoor zal dienen voor een rederij. Het zal zeker even wennen zijn, wanneer het pand weer strak in de verf het beeld van de Torenstraat zal bepalen.
Het nieuwe huis van Ter Haseborg op een ansichtkaart uit 1913. Beeldbank Groningen, NL-GnGRA_1986_23206
Het huis verrees in 1905 op de plaats, waar voorheen een groot huis stond, dat al sedert 1668 in de familie was, maar dat vanaf 1774 daadwerkelijk werd bewoond door de familie Ter Haseborg. In 1904/1905 liet de toenmalige eigenaar, Gephard Pieter ter Haseborg, het oude huis slopen en werd er een groot herenhuis met koetshuis gebouwd. Na de dood Gephard Pieter en zijn vrouw Jantje Goukes bleven de vier ongehuwde dochters met het personeel in het huis wonen. Ze gingen door het leven als 'de dames Ter Haseborg'. Toen de laatste in 1963 overleed, werd het huis verkocht aan de familie Pijning, die de bovenverdieping verhuurde. Na het echtpaar Pijning wisselde het pand enkele malen van eigenaar. Onderhoud bleef achterwege en de verpaupering sloeg toe. Nu dan eindelijk het lang verwachte herstel. Niet alleen de buurtbewoners kunnen gelukkig zijn met de opknapbeurt, ook de historische vereniging juicht het project van harte toe. Met het herstel wordt een beeldbepalend pand behouden. Ter ere van dit feit willen we het verleden van het huis en z'n illustere bewoners nader belichten.
1626-1643. De nering van Jan Jacobs en Yke Jans
Het oudste jaartal tot waartoe we terug kunnen gaan is 1626, toen er op de plaats waar nu het herenhuis staat, een nieuw huis werd gebouwd. We weten dat, omdat als bekroning van de bouw, in de topgevel een smeedijzeren muuranker met daarop het jaartal 1626 werd ingemetseld. Na de sloop van het huis kreeg het muuranker een nieuw plekje in de gevel van het schuurtje, waar het nog tot in de jaren zestig zat. Van dat huis uit 1626 is verder niets bekend en ook weten we niet wie de opdracht gaven tot de bouw. Wellicht waren het Jan Jacobs en Yke Jans, wier namen we rond die tijd in de archieven tegenkomen en waarvan we weten, dat ze het huis tot 1643 hebben bewoond.
De Torenstraat, een van de oudste straten in Scheemda, was niet zomaar een straat. Lange tijd was de Straete de plaats waar de gegoede burgerij, de predikant, de notaris en de kooplieden woonden. De grond aan weerszijden van de straat behoorde aan de Scheemder pastorie en maakte deel uit van het oude middeleeuwse kerkbezit. Ook nadat men in de 16e eeuw aan de Torenstraat woningen ging bouwen, bleef het pastoriebezit. De bewoner had alleen het huis in eigendom, voor de ondergrond diende aan de predikant jaarlijks een paar gulden pacht te worden betaald. Tot aan de Franse tijd behoorden alle huisplaatsen aan de Torenstraat zonder uitzondering tot het pastoriebezit. Daana werden de grondpachten van lieverlee aan de huiseigenaren verkocht en kwam het huis vrij en eigen op naam. (1) Als we het huis voor het eerst in de archieven aantreffen, is er dus sprake van een verkoping. De aanzienlijke behuizing met bijbehorende schuur was bewoond geweest door Jan Jacobs en Yke Jans. Ze hadden vier kinderen, Ayse, Gepke, Elke en Froucke, die inmiddels allen waren gehuwd. Kort voor 1643 overleed Jan Jacobs en werd de woning, die voor de achterblijvende weduwe te groot was geworden, door de kinderen verkocht. Kopers werden op 9 februari 1643 Comelius Edzkens en Popjen Jans. Jammer genoeg weten we niet hoe het huis er uitzag, maar aan de beschrijving van het verkochte is te zien, dat het ging om een aanzienlijk pand, waarvan de koopsom maar liefst 4000 caroli gulden bedroeg. Er wordt gesproken over een huis, een schuur, een duifhuis en hof. Van de inventaris namen de kopers de lange tafel en de bancken op de camer, end in beyde keukens, end beyde beerkasten in de keuken over en een stuk van de tuin als met de tegenwoordige hage is offgesettet. Ofschoon er sprake is van de vorige nering waarvan sij (Yke Jans) offstant gedaen heeft, is het niet helemaal duidelijk welke nering er bedoeld wordt. Duidt de overdracht van tafels, banken en beer-kasten, bier- of tapkasten, op een herberg? Hoe dan ook, de hoge koopsom en het duifhuis, laten zien, dat we te maken hebben met een groot en belangrijk huis. ( 2 )
Het oude muuranker uit 1626 is nog in het bezit van de familie.
foto: Fam. Koppius-ter Haseborg, Hardenberg
De Torenstraat met aan beide zijden de huisplaatsen op pastoriegrond. Op de kadasterkaart van ca. 1825 worden onder nummer 237 het perceel en het huis van Ter Haseborg aangegeven.
bron: Minuutkaart Scheemda sectie E1 uit 1832.
1643-1668. Cornelius Edzkens en Popjen Jans, landmeter en notaris
De nieuwe eigenaar, Comelius Edskens, kennen we als één der kleurrijkste personen uit het Scheemda van de Gouden Eeuw. Hij werd omstreeks 1600 geboren en huwde rond 1633 met Popjen Jans, dochter van een gefortuneerd houthandelaar uit Appingedam en weduwe van Henricus Schermig. Ze groeide op in een voornaam burgerhuis aan de Delft in het centrum van de stad. Na hun huwelijk vestigden Cornelius en Popjen zich in Scheemda waar Cornelius schoolmeester was. Rond 1637 werd hun enig kind Edzko geboren. (3) Edzkens was een man met ambitie. In 1641 treffen we hem aan als Notarius Publicus, een aanstelling die was bewerkstelligd door de d'Hoge Mogende Heeren Staten Generael der vereenichde Nederlanden. In die functie vinden we hem betrokken bij de woelingen, waarbij de Oldambtster boerenstand zich fel keerde tegen de toenemende macht van de Stad Groningen. Edzkens doet in die tijd zaken met beide partijen en weet zich, door handig te opereren, nog aan de ene, noch aan de andere partij te binden. Een andere belangrijke functie die hij uitoefende was die van landmeter en kaartenmaker. Van niemand minder dan de gerenommeerde landmeter Johan Sems, die de Semslinie, de grensscheiding tussen Groningen en Drenthe vaststelde, had hij in 1632 zijn bevoegdheid gekregen. Van zijn hand wordt nog een aantal getekende kaarten in archieven bewaard. Een belangrijke kaart is die van de scheiding tussen de Zuidbroekster en Sappemeerster venen, maar vooral is hij hier bekend om zijn weergave van de dorpen rond de toenmalige Dollard; Oostwold, Midwolda, Scheemda en Nieuwolda. De kaart, die in de wandelgangen de kaart van Edzkens wordt genoemd, dateert van rond 1650 en bevindt zich in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag. Hij is zonder twijfel vervaardigd in zijn woning aan de Torenstraat. Edzkens was een man met een grote kennis van het gebied, had rekenkundige gaven, was bedreven in het redigeren van koop- en huurcontracten en bovendien, zo weten we, een getalenteerd organist in Eexta. Verder was hij in de periode 1640-1666 secretaris van het Termunterzijlvest. In het voorname huis aan de Torenstraat zullen dan ook dikwijls financiële transacties zijn afgesloten. De vele transportakten uit die tijd laten zien dat hij doorlopend bezig was met aankoop en verkoop van onroerend goed. Op 2 december 1659 overleed Popjen Jans. Zij werd aan de zuidzijde van de Scheemder kerk begraven. Kennelijk met het oog op de erfenis (Edzkens bleef achter met zoon Edzko en Aeffien, een dochter uit Popjens eerste huwelijk) werd zes weken later een onderlinge scheidingsakte opgemaakt. Niet lang daama (tussen 1661 en 1663) overleed echter de nog jeugdige Edzko. Na de dood van Popjen Jans huwde Comelius met Maria Vechnera, maar de echtverbintenis was van korte duur. Begin juni 1666 stierf ook Comelius Edzkens.
Het levenseinde van Edzkens en de jaren daama geven nogal stof tot speculaties, want er zijn aanwijzingen dat zijn leven in een financieel debacle eindigde. Toen de landmeter goed en wel ter ruste was gelegd, begonnen de schuldeisers zich te roeren en kwam er een inventarisatie van de schulden tot stand. De inventaris toont een pijnlijk lange lijst van geldleningen, onbetaalde rekeningen, proceskosten, niet betaald belastinggeld en vorderingen van het waterschap. Daaronder de onbetaalde rekeningen die te maken hebben met zijn ziekte en overlijden. Meester (heelmeester) Hindrick van Gelderen vorderde 50 daler wegens bedieninge in sijn uijterste..., waarin we kennelijk de medische zorg moeten zien tijdens zijn laatste levensdagen. Verder vier gulden voor geleverde planken tot sijn doodskist en Jan Meier uit de Oosterstraat, negen gulden aan doodskosten. Hoogst opmerkelijk is de enorme uitgave van de uitvaartmaaltijd, de uittinge, die op de dag van de begrafenis ter ere van de overledene werd aangericht. De Scheemder herbergier Lener ten Kamp, vermoedelijk onwetend van de rode cijfers, ging voor een bedrag van 200 gulden wegens geleverd eten en drank het schip in. Heel curieus is ook de grafsteen van Edzkens op het Scheemder kerkhof, want op de steen, waarin wél zijn naam is uitgehouwen, is de ruimte van de overlijdensdatum onbeschreven. Het heeft er alle schijn van, dat Edzkens vanwege zijn steeds nijpend wordende financiële positie, na de dood van Popjen Jans meteen twee identieke zerken bestelde. Na zijn dood hoefde alleen zijn stervensdatum te worden aangebracht, maar zelfs daarvoor was uiteindelijk geen geld meer. (4) 0p 16 januari 1668 vond in Groningen de gerechtelijke verkoop plaats van alle onroerende goederen. Ook het voorname huis aan de Torenstraat kwam onder de hamer. Jan Pieters Slachter werd de nieuwe eigenaar. Voor de behuizing en schuur cum annex betaalde hij 2325 caroli gulden en voor de achter gelegen hof met vruchtbomen nog eens 560 gulden. (5)
Ten zuiden van de Scheemder kerk ligt de grafzerk van Cornelius Edzkens, waarop de sterfdatum oningevuld bleef.
foto: J.P. Koers
1668-1693. Jan Pieters Slachter, koopman en financier
Jan Pieters Slachter was afkomstig uit Winschoten, waar hij omstreeks 1627 werd geboren als tweede kind van Pieter Popkes Slachter en Grietie Pieters. Het waren bemiddelde mensen, kooplieden, want ook de in Winschoten woonachtige broer van Jan Pieters Slachter, Derk Pieters, die was gehuwd met Berentje Jan van Westerlee, kocht landerij en tijdens de gerechtelijke verkoop van Edzkens' goederen. Jan Pieters Slachter, die het huis aan de Torenstraat in 1668 kocht, was in het voorjaar van 1647 in Winschoten getrouwd met Maria Mennes. Hij was koopman en zat goed in de slappe was, getuige diverse financiële transacties die we in de rechterlijke archieven tegenkomen. Zo leende hij op rente aan Hommo Doedens in 1667 500 gulden, in 1668 aan Jurt Eijlders 350 gulden, aan Dato Euwtes in 1669 400 gulden en zo gaat het door. Ook de kerkvoogden van Scheemda leenden van hun medekerkvoogd dikwijls grote bedragen. (6) Reeds voordat ze in 1668 eigenaar werden van de woning aan de Torenstraat, moeten Jan Pieters Slachter en Maria Mennes al in Scheemda hebben gewoond. Want in een aantekening in het familiearchief van Ter Haseborg valt te lezen, dat daar in 1666 hun 'laatste zoon' overleed, de zeventienjarige Steven. De grafsteen van de op 19 juli 1666 overleden Steven is nog aan de noordzijde van de kerk bewaard gebleven. De genoemde aantekening vemeldt verder dat Steven overleed aan de heerschende ziekte, de zoogenaamde Zwarte Dood, de pest dus. En het is waar, ook uit andere berichten weten we dat de pestepidemie in het Oldambt dat jaar vele slachtoffers maakte. Comelius Edzkens stierf begin juni van datzelfde jaar en ook bij hem is dikwijls gedacht aan de pest als doodsoorzaak. Jan Pieters Slachter zelf overleed in het voorjaar van 1679. (7)
1693-1759. Steven Jans Wolthuis, koopman in stoffen en hout
Uit aantekeningen in het familiearchief Ter Haseborg weten we dat Jan Pieters Slachter, rijk maar kinderloos, zijn broer Derck uit Winschoten aan het eind van zijn leven een opmerkelijk voorstel deed. Om het kapitaal binnen de familie Slachter te houden stelde hij voor, één van diens kinderen als zoon aan te nemen en als erfgenaam te benoemen. De keus viel op Steven, die in 1670 geboren was en het is misschien geen toeval dat deze jongen dezelfde naam had als zijn overleden zoon. Het kind zal voorlopig gewoon zijn opgevoed bij zijn ouders in Winschoten, maar wel was de aanneming als wettige zoon zo definitief, dat hij zich in plaats van Steven Derks, Steven Jans liet noemen. Immers Jan Pieters Slachter was nu z'n nieuwe vader. Vermoedelijk bleef Maria Mennes het huis na de dood van haar man bewonen, in afwachting van het moment dat Steven, samen met zijn vrouw, het huis zou betrekken. Dat gebeurde in 1693, nadat hij op 5 maart te Winschoten was getrouwde met Mettje Mestingh, dochter van de Winschoter koopman Derck Harmens en Trijntien Jaspers. (8) Steven Jans, die de naam Wolthuis aan zijn naam toevoegde, treffen we aan als voornaam koopman van laken en stoffen en handelaar in timmerhout. In het kerkarchief van Midwolda komt hij in 1698 voor als leverancier van hout voor één de klokkentorens van de viertorenkerk en ook in de diaconieboekhouding van Scheemda ontvangt hij nu en dan geld voor geleverd hout, spijkers en winkelwaren. Aan de Torenstraat werden acht kinderen geboren, Anna, Jan Pieter, Derk, Tiddo, Grietje, Trijntie, Berentje en Pieter en keurig noteerden de ouders telkens de geboortedata met het tijdstip in de familiekroniek. Zo ook bij zoon Pieter, op Donderdag Avond 7 9bris, tusschen 8 en 9 geboren, Godt verliene hem een langh en Godt saligh leven, aldus de bijgevoegde wens. (9)
De jongste zoon zou de houthandel en de koopmanschap in laken en stoffen van zijn ouders ovememen. Grietje, die in 1700 was geboren, huwde in 1729 te Mitling, Oostfriesland, met de zeven jaar jongere predikant Focke Jans ter Haseborg uit Weener. Via haar zouden de Ter Haseborgen later naar Scheemda gaan. Zoon Tiddo werd in 1723 predikant en vertrok in 1729 per zeilschip naar de Turkse havenstad Smyrna, waar hij als predikant was aangesteld in de Nederlandse handelsgemeenschap aldaar. Hij woonde bij de Nederlandse consul baron de Hochepied, waar twee kamers voor hem waren ingeruimd. In 1740 stierf hij en werd, 41 jaar jaar oud, in Smyrna begraven. Van de correspondentie tussen hem en zijn ouders zijn nog enkele brieven bewaard gebleven. (10)
Koopman en kerkvoogd Steven Jans Wolthuis heeft het vertrek van zijn zoon niet meer meegemaakt. Hij was al op 24 augustus 1727 gestorven. Mettje Derks Mestingh overleed op 15 juni 1748, 78 jaar oud. Elf jaar later, in 1759 werd een inventarisatie gemaakt van het gehele bezit aan huisraad, de winkelvoorraad stoffen en het timmerhout. De inboedel staat per vertrek beschreven en dat verschaft ons, behalve een kijkje op het bezit, enig inzicht in de indeling van het huis. Er was een bovenkamer, vermoedelijk de opkamer boven de kelder, met een kast, tafels, een rustbank, 12 stoelen, bedsteden met beddengoed en maar liefst 167 Delftse schotels. In de voorkamer o.a. een kast, stoelen, beddengoed en acht schilderijen. Verder waren er in de agter keuken een uurwerk, een barometer, tafels, beddengoed en een enorme hoeveelheid tin en kopergoed. In het kamertje beddengoed en in de kelder biervaten, een karn en emmers. Onder de opsomming van zilver vinden we kandelaren, tabakspotten, vorken, messen schoengespen, 31 lepels en 179 zilveren knopen. En wat te denken van het linnen w.o. 11 manshemden, 16 vrouwenhemden, 66 lakens, 27 kussenslopen en 84 servetten. In halve van twee bijbels, maakt de inventaris melding van maar liefst 190 boeken, groot en klein. Het grootste deel bestond vermoedelijk uit theologische werken, maar niettemin zegt het veel over de brede interesse van de familie. De waarde van het geld dat in het kabinet werd aangetroffen, de guldens en de sak schillings, 4 stukken golt gelt en 42 stukken groot en klein in zilver, bedroeg meer dan 1000 gulden. In de inventarisatie vinden we verder een vermogen aan onbetaalde rekeningen van de klanten. De boekschulden bedroegen maar liefst 10.410 gulden! Daar bovenop kwamen nog de schulden van familie en vrienden ten bedrage van 3811 gulden. Dat was voorwaar een groot kapitaal. Op 6 juli 1759 vond de finale afrekening plaats en nam zoon Pieter Stevens Wolthuis de zaak oficieel over. (11)
Rond de oude lindeboom in de appelhof aan de Achterlaan was een zitbankje van een aantal zandstenen ornamenten. Ze behoorden vrijwel zeker tot een 18e eeuwse schouw uit de woning ten tijde van de familie Wolthuis.
foto: Fam. G. van der Dussen-ter Haseborg
foto: Fam. G. van der Dussen-ter Haseborg
1759-1774. Pieter Stevens Wolthuis, koopman in stoffen en hout
Nadat de kinderen de een na de ander het huis aan de Torenstraat hadden verlaten en Steven Jans Wolthuis en Mettje Mestingh waren overleden, werd het pand bewoond door de jongste zoon Pieter. Hij was evenals zijn vader koopman in hout en stoffen en beheerde bovendien nog landerijen. Hij was op 5 november 1709 geboren en behoorde als koopman tot de notabelen van het dorp. Vele jaren is zijn naam verbonden met de functie van kerkvoogd van Scheemda. (12) Aan de hand van een tweede boedelbeschrijving, die uit 1774, is te zien dat er in het pand twee zaken werden gerund, de handel in laken en stoffen en de houtstek met timmerhout. Waar de bedrijven precies waren gevestigd is onduidelijk. De opsomming van enorme voorraad stoffen doet vermoeden dat er wellicht bij het huis een soort pakhuis aanwezig moet zijn geweest, ofschoon de inventaris het enkel heeft over de voorraad in de winkel en in de oude winkel. De minutieuze opsomming van de diverse stoffen naar kleur en samenstelling is op zich zelf al een studie waard. Laken in loodkleur, donkerbruin, muisvaal, groen en blauw, rode baaij, bombazijn, broekstreep, grijs linnen, tierentijn, schoteldoek en schuidegoet, damast, zwarte zijde, rouwdoeken, treursluier, baleinen, knopen van glas en tin, hosen, strikkoorden, barettenlint en leer. Dat Wolthuis niet alleen een belangrijke leverancier van stoffen was voor de gewone man, maar ook voor de rijke bovenlaag, blijkt uit de inventaris overduidelijk. Behalve van een winkel maakt de inventaris melding van een houthandel. Gezien de zeer beperkte ruimte op het perceel zal dit bedrijf elders gevestigd zijn geweest. We lezen van de voorraad aan latten, ribben, grenen delen, juffers, vurenhout en eikenhout. Toen gaandeweg duidelijk werd dat de negotiant ongehuwd en dus kinderloos zou blijven, werd opnieuw in de familie overlegd hoe de zaak zou kunnen worden voortgezet. Het was de predikantzoon Jan Ter Haseborg uit Mitling, de zoon van Pieters zuster Grietje, die wel interesse had om beide zaken over te nemen. Na de dood van Pieter Steven Wolthuis, op 5 juni 1774, volgde de verdeling van de huisraad. Jan ter Haseborg nam als nieuwe eigenaar een groot deel van de spullen over, de spiegels, zeven schotels op de bossem, de gedraaide stoelen, trijpen kussens, het eiken pulpitrum, de barometer en verder gordijnen, beddengoed, olielampen en het keukengerei. Andere familieleden kochten de rest. Pas twee jaar later vond ook de afrekening en verdeling plaats van het contante geld dat in de kast was aangetroffen, de schillings, de guldens het goltgelt en het zilvergeld. Op 13 juni 1776 werden de zaken vereffend en het potgelt onder malkander verdeelt. (13)
De financiële afhandeling van de goederen bij de overname door Pieter Stevens Wolthuis vond plaats op 6 juli 1759. Aan guldens, goudguldens, zilvergeld en rijders was er een aardig bedrag aan contanten in huis. Alleen al de 440 gerande dukaten hadden een waarde van 2310 gulden!
foto: Fam. Koppius-ter Haseborg, Hardenberg
Een bladzijde uit de winkelinventaris uit 1774, waaronder machester, zwarte zijde, blauw durant en zwart laken.
foto: Fam. Koppius-ter Haseborg, Hardenberg
1774-1808 Jan Ter Haseborg, de ongehuwde negotiant
Jan Ter Haseborg werd op 21 augustus 1735 als derde kind van Grietje Wolthuis en Focke ter Haseborg geboren en had behalve twee zusters nog een jongere broer Menne Jan, die later landbouwer werd in Weener. De jonge negotiant kwam uit een belangrijke en invloedrijke Oostfriese familie van landbouwers en predikanten, die al in het begin van de 16e eeuw in en rond Weener woonde en daar veel bezittingen had. Bij de kerk van Weener is nog een grafsteen te vinden van zijn illustere voorouders uit de 16e eeuw, Menno Thor Haseborgh en Etta Haykes Crumminga. De familie was eigenaar van een bedijkt schiereiland op de westoever van de Eems waarop zo'n vijf eeuwen geleden een boerderij werd gebouwd. Het moet een machtig bouwwerk zijn geweest met indrukwekkende keldergewelven, waarin later zelfs twee bedrijven gevestigd waren. Op oude kaarten vinden we, net boven Weener, de Haseborg aangegeven. Jammer genoeg viel het schiereiland met de monumentale boerderij in 1912 ten offer aan het recht trekken van een aantal bochten in de Eems. Op 19 maart 1774, amper drie maanden voor zijn dood deed koopman Pieter Stevens Wolthuis zijn bezit officieel over aan zijn oomzegger Jan Ter Haseborg. Het ging om het huis welke ik nu self bewoon met de schuire, bliekvelt en de tuine die er agter ligt over de lane, met bomen, stakkingen, alles soo als (ik) het bewone en nu gebruik met nog het huisje in de Colde horn, welke Hindrik Jans gebruikt, met de overdragt van de gront an de Peerde waske, sijnde Eexter Pastoriegront, aldus Wolthuis. Ter Haseborg betaalde daarvoor 2404 gulden. (14) Heel veel weten we niet uit de tijd dat hij de zaken behartigde. Evenals zijn oom bleef ook koopman Ter Haseborg ongehuwd. Hij overleed op 23 september 1808 en werd aan de noordzijde van de Scheemder kerk begraven waar nog zijn grafsteen te vinden is. (15)
1808-1845. Jan ter Haseborg, Heika Stheeman en Sophia Pelinck, koopman en baksteenfabrikant
Al vóór de dood van de ongehuwde koopman, kwam opnieuw een oomzegger uit Weener als zakenpartner in de zaak aan de Torenstraat. Het was Jan ter Haseborg, de zoon van broer Menne Jan, die was gehuwd met Gepke Goeman. Hij was op 13 juni 1779 geboren en kwam, voor in de twintig, als ongehuwde zakenman in Scheemda aan. Spoedig maakte hij daar echter kennis met de jonge Heika Stheeman, dochter van de welgestelde zakenman Albert Egges Stheeman, die in 1802 te Scheemderzwaag een steenfabriek was begonnen. Op 5 november 1807 traden ze in het huwelijk. Na de dood van zijn oom in 1808 werd Jan Ter Haseborg eigenaar van de laken- en houthandel, en van de kalkbranderij aan het Winschoterdiep. Volgens de familieoverlevering was de lakenhandel in die tijd gevestigd in een pand aan de Esbörgstraat, het winkelpand van Martha en Egbert Blaauw. Dat is zeer wel mogelijk, omdat de woning, die in 1774 werd gebouwd door Sijpko Stheeman, dus reeds in Heika's familie was. De overlevering vertelt verder, dat de lakenkoopman zich eens per jaar met de diligence naar Amsterdam begaf om inkopen te doen en met veel contant geld op zak de lange en niet ongevaarlijke tocht maakte door Drenthe, via Amersfoort en over de Veluwe. De zondag voor zijn vertrek werd er dan in de kerk van Scheemda gebeden om een goede reis en een veilige thuiskomst. Veel gegevens over de toenmalige woning daar aan de Torenstraat hebben we niet. In de familie is er sprake van een groot huis met een onnatuurlijk brede gang, waarin misschien het winkelgedeelte moet worden gezien. Bij de bevrijding van de Fransen in december 1813, zo luidt de overlevering, reden de onbehouwen kozakken met hun kleine paardjes zo de gang in en deden ze zich te goed aan het vlees in de keuken dat in de wieme hing. Overigens deed Ter Haseborg later goede zaken met de kozakken, vanwege de leverantie van lakense stoffen.
Harm Hesse, die in 1811 onder Frans bestuur was aangesteld als maire, ruimde bij de machtswisseling in 1813 het veld en het was koopman Jan ter Haseborg, die hem opvolgde als schout. Maar kennelijk beviel de functie niet zo, want op 30 juli 1816 vroeg hij de commissaris van het arrondissement Winschoten, mr. J.R. Modderman, dringend om zijn ontslag. We vinden koopman Ter Haseborg daarna op allerlei terreinen actief. Na de dood van zijn schoonvader behartigen de erven Stheeman aanvankelijk de steenbakkerij, maar kwam het bedrijf daama in handen van Jan ter Haseborg. De steenfabriek zou tot 1899 in de familie blijven. (16) Vrijwel gelijktijdig met de overname van de fabriek, richtte de koopman zich op de landbouw. Aan de Oosterstraat kocht hij van de familie Hesse een oud boerenbedrijf en vergaarde daarbij een hoeveelheid land. In 1836 werd er een nieuwe boerderij gebouwd die werd bewoond door de eerste knecht. De Ter Haseborgen zelf bleven aan de Torenstraat wonen. Jan ter Haseborg trad, na de dood van zijn vrouw Heika Stheeman, op 10 juli 1825 opnieuw in het huwelijk met de Sophia Pelinck. Ze kenden elkaar al vele jaren, want ze was de dochter van ds. Jan Pelinck en woonde op steenworp afstand in de pastorie tegenover de kerk. Een opmerkelijk huwelijk was het wel, want hij was reeds 46 jaar en had drie grote zoons, terwijl Sophia slechts 24 lentes telde. Sophia was overigens een goede partij. Ze was schrander, zelfbewust en ondernemend. Een leuke anekdote uit haar jonge jaren is die van de aftocht van de Fransen in 1813. Bij die aftocht, waarbij diverse burgers door de soldaten werden beroofd, lieten weinig mensen zich zien. Behalve de twaalfjarige Sophia, die de vluchtende Fransen vanuit het bovenraam van de pastorie in ogenschouw nam. Plotseling kreeg één van de jonge officieren haar in het oog. Hij hield z'n paard stil en begroette haar hoffelijk met de woorden Bonjour madame. Voor dominee Jan Pelinck zat er niets anders op dan de officier binnen te noden en hem een glas wijn aan te bieden. In latere jaren ontwikkelde ze zich op allerlei kunstzinnige terreinen. Zo worden nog een handgeschreven gedichtenbundeltje, een serie prachtig in gekleurde inkt geschilderde bloemwerken en een reisverslag van een tocht van Bremen van haar hand bewaard. Volgens familieoverlevering deed Jan ter Haseborg na het huwelijk met Sophia Pelinck de stoffenwinkel en de houthandel van de hand. De stoffenzaak werd overgenomen door Ligtenberg, terwijl de familie Crol het bedrijf in timmerhout overnam.
Jan ter Haseborg kreeg bij zijn eerste vrouw drie kinderen, Albert Egges die in 1836 de steenfabriek overnam, mr. Menno Jan advocaat en burgemeester van Hoogezand en Ubbo Evers die tamelijk jong overleed. Uit het huwelijk met Sophia Pelinck waren geboren: Jan Pelinck ter Haseborg die op jeugdige leeftijd overleed, Henrica Gepkéa die huwde met mr. Johan Hesse, Gephard Pieter die na z'n huwelijk de boerderij aan de Oosterstraat zou gaan bewonen en Magrietha Mechelina, die tot haar dood op hoge leeftijd in de ouderlijke woning bleef wonen. In het bevolkingsregister uit 1830 is te lezen dat er in de woning getekend 47 drie inwonende personeelsleden woonden, de loop- en tuinjongen Wubbo Wiltes Rendering van zeventien, de kleine meid Geertje Hillenga van vijftien en de grote meid Trijntje Mulder van vierentwintig.
Jan ter Haseborg overleed op 16 januari 1845. Zoon Menno Jan schreef daarover in zijn dagboek: Hij stierf te Scheemda in de arm zijner tweede vrouw, mijn stedemoeder, Sophia Pelinck. Hij werd aan de noordzijde van de Scheemder kerk begraven. Zijn vrouw, Sophia Pelinck, die op 12 maart 1866 overleed, kreeg een laatste rustplaats op de nieuwe begraafplaats, omdat de oude inmiddels was gesloten.
Jan ter Haseborg
foto: Fam. Koppius-ter Haseborg, Hardenberg
Heika Stheeman
foto: Fam. Koppius-ter Haseborg, Hardenberg
Sophia Pelinck. Evenals Jan ter Haseborg en Heika Stheeman geportretteerd door de bekende portretschilder Berend Kunst uit Nieuwolda.
foto: Fam. Koppius-ter Haseborg, Hardenberg
1866-1918 Magrietha Mechelina ter Haseborg
Toen Sophia Pelinck in 1866 overleed, waren, op één na, alle kinderen de deur uit. Alleen Magrietha Mechelina, de jongste dochter van 26 jaar was nog in huis. Na de dood van Sophia trok de jonge vrouw bij familie in werd het lege huis lange tijd door een huisbewaarder bewoond. Later woonde de ongehuwde Magrietha wel in het huis en maakte ze er in een brief uit 1910 melding van, dat het huis aan haar is toegescheiden. In de jaren rond 1910 woonde de krasse vrijster er nog, maar ze verkeerde al vele jaren op voet van oorlog met de gemeente, omdat men de Achterlaan op de gemeentelijke wegenlegger had geplaatst. De gemeente zag de laan als een openbare weg, hetgeen de eigenaresse ten stelligste ontkende. De verloren strijd om het stukje Achterlaan, tussen hun woning en de appelhof heeft de gemoederen tot 1927 bezig gehouden, maar toen leefde de ongehuwde dame niet meer. Ze was op 31 juli 1918 overleden en haar broer Gephard Pieter was met zijn gezin in het huis aan de Torenstraat komen wonen. Gephard Pieter, de in 1833 geboren zoon van Jan ter Haseborg en Sophia Pelinck, was in 1861 getrouwd met Jantje Goukes uit Veendam. Gephard gaf al sedert 1854 (hij was toen nog maar 21 jaar) leiding aan het boerenbedrijf aan de Oosterstraat, een rol die hij kreeg opgedrongen toen zijn oudere broer Jan Pelinck vroegtijdig stierf. In zijn hart was Gephard geen boer, maar 'geleerde' , want zijn interesse lag in de politiek, de theologie, de oudheidkunde en de familiegeschiedenis. Niettemin verdiepte hij zich als landbouwer uitvoerig in de wisselbouw, zo weten we uit een verslag dat hij van de bedrijfsvoering opstelde. Na z'n huwelijk met Jantje Goukes trokken ze voorlopig in het ouderlijk huis aan de Torenstraat in afwachting van het gereedkomen van het nieuwe voorhuis dat in 1865 aan de oude boerderij werd gebouwd. Veertig jaar lang, van 1865 tot 1905 was hij boer aan de Oosterstraat. Toen zijn zoon Menno de boerderij in 1905 overnam, besloten Gephard en Jantje terug te gaan naar het voorouderlijk huis aan de Torenstraat waar nog zijn bejaarde zuster Magrietha woonde. Als rentenierswoning voor de rustend landbouwer was de oude woning niet meer geschikt. Te meer ook, omdat vier van de kinderen, Sophia, Eetje Allegonda, Henrica Gepkéa en Magrietha Mechelina Getruida, nog steeds bij hun ouders inwoonden. In 1904/1905 werd het oude huis afgebroken en verrees een monumentale woning met een ruime hoge bovenverdieping. Beneden was links een slaapkamer, in het midden de salon en rechts de huiskamer. Aan de achterzijde van het huis de tuinkamer, het achterhuis en de keuken. Boven waren zes vertrekken: drie slaapkamers, een logeerkamer en twee zoldervertrekken. In 1948 kregen enkele vertrekken als gevolg van een kleine verbouwing een andere bestemming.
Kort voor de afbraak van het oude koopmanshuis in 1904 maakte Sophia ter Haseborg een opname van de achterzijde. We zien het oude dwarshuis uit de 18e eeuw met een later toegevoegde bovenkamer.
foto: collectie J.P. Koers
Op een ansichtkaart van omstreeks 1900 zien we het huis aan de straatzijde met centraal een deur en aan weerszijden drie grote ramen.
foto: collectie J.P. Koers
1905-1968. Gephard Pieter en de `Dames Ter Haseborg'
Gephard Pieter moet tijdens zijn leven in Scheemda een opvallende verschijning zijn geweest. Als landbouwer, maar ook als kerkvoogd een functie die hij 35 jaar uitoefende - , als wethouder van de gemeente en als lid van de Commissie Nachtwachten dwong hij ongetwijfeld respect af bij de Scheemders. Een man ook met een brede belangstelling, met name voor historie. Zo was hij in Eexta te vinden toen daar in 1870 de middeleeuwse kruiskerk werd afgebroken. In een van zijn brieven maakte hij melding van allerlei bouwkundige wetenswaardigheden en ook van schilderwerk dat onder de kalklagen te voorschijn kwam. In 1897, toen de Scheemder kerk werd gerenoveerd en de banken en vloeren waren verwijderd, prikte hij met een ijzeren staaf de bodem af op zoek naar verborgen schatten. (17) Uit overlevering weten we dat hij een strenge en autoritair persoon moet zijn geweest. Als hij thuis het woord wilde voeren, vond hij het vanzelfsprekend dat andere huisgenoten op zijn commando stil waren. Verder had hij de gewoonte een warme stoof te eisen wanneer er voor de gemeente vergaderd moest worden. Doorgaans had hij het niet zo koud, want hij hulde zich in dikke kleding. Zo gebeurde het eens dat de eerbiedwaardige notabel bij gladheid een schuiver maakte en op de straat belande. Geschrokken omstanders schoten te hulp en vroegen bezorgt of hij zich bezeerd had. Nee hoor, antwoorde hij lakoniek, 't was of ik in n veren berre vol. Gephard Pieter en Jantje Goukes kregen acht kinderen, Jan en Pieke Bernhard overleden jong, Menno huwde met Jantine Fennechiene Hamine Knottnerus en nam in 1905 de boerderij aan de Oosterstraat over en Jan Pelinck huwde met Wilhelmina Vunderink en werd predikant. Verder waren er nog vier dochters, Sophia, Eetje Allegonda, Henrica Gepkéa en Magrietha Mechelina Getruida die allen ongehuwd bleven.
De oude Gephard Pieter overleed op 11 december 1921 op de leeftijd van 88 jaar. Jantje Goukes overleed op hoge leeftijd op 1 februari 1923. Na de dood van hun ouders bleven de vier ongehuwde dochters met het personeel in het huis wonen en gingen door het leven als de dames Ter Haseborg. Als meisjes van goede komaf zullen ze in hun jeugd kostscholen hebben bezocht. Vandaar ook, dat ze soms voor de aardigheid met elkaar in het frans converseerden. De juffers hadden ieder een taak in de huishouding. Eetje verzorgde de dagelijkse pot, Sophia deed de sauzen en Magriet de soepen. Sophia kon voortreffelijke pianospelen en interesseerde zich voor fotografie. Dat laatste was voorwaar voor een vrouw in die tijd een zeer vooruitstrevende bezigheid. Rond 1900, toen ze zo'n 35 jaar oud was, moet ze het toestel hebben aangeschaft. Het apparaat zelf is niet meer aanwezig, wel een collectie glazen negatieven waarop vooral familieleden staan afgebeeld. Ofschoon niet alle opnamen scherp genomen zijn, zijn er prachtige plaatjes bij van Gephard Pieter bij de boerderij en in zijn woning, van kinderen en statige dames in lange jurken. Van het oude huis aan de Torenstraat hebben we ook een opname. Het is genomen vanaf de Achterlaan, kort voor de afbraak in 1904. We zien het oude dwarshuis dat blijkens het metselwerk later werd voorzien van een bovenkamer. Voor veel mensen was het huis met de dames een gesloten burcht. Donkere kamers met zware gordijnen, veel familieantiek en een appelhof met een hoge schutting, het domein van de tuinman. Er stond nog een zogenaamde Weichselboom met hout waar vroeger pijpen van werden gemaakt, een olijf, een kornoelje, tien perenbomen, zes kersenbomen, vier pruimenbomen en negen appelbomen. Verder rode, zwarte en witte bessen, kruisbessen en hazelnoten. In de lusthof met aspergebedden, vaste planten en groenten stond ook de dikke eeuwenoude lindeboom. Op één van de foto's van Sophia zien we de boom met een bankje, geschraagd door 18e eeuwse zandstenen ornamenten, die misschien ooit hebben toebehoord aan een schouw in een vorig huis. Sophia overleed als eerste in 1942, Henrica in 1948, Eetje in 1951 en tenslotte de 85 jarige Magrietha op 20 februari 1963.
Het nieuwe herenhuis met balkon, kort nadat het in 1905 gereed kwam. Groninger Archieven NL-GnGRA_1986_23254
De bouw van het nieuwe huis vond plaats door aannemer Brons. Op de foto uit 1905 staan de timmerlieden afgebeeld tegen de achtergevel. Boven v.l.n.r. Enze Doedens, P. Bakker, N.N., Bodde, A. Urbach (in het raampje), Jac. Stijkel, uitvoerder Jan Fokkens. Midden v.l.n.r. aannemer A. Brons, Burema, zoon J. Burema, J.P. van der Velde, koperslager. Onder v.l.n.r. zoon van P. Bakker, Piet van der Velde, W. Brons, zoon van de aannemer, N.N., Van der Veen. Aan de bouw van het huis werd een jaar gewerkt.
foto: collectie J.P. Koers
Gephard Pieter ter Haseborg, Jantje Goukes en de ongehuwde zuster Margarietha, die in 1918 overleed.
foto: Fam. G. van der Dussen-ter Haseborg
De meiden en de tuinknecht in de appelhof achter het huis aan de thee.
foto: Fam. G. van der Dussen-ter Haseborg
Na 1963
Het huis aan de Torenstraat werd door de laatste bewoner Magrietha Mechelina Getruida in 1963 nagelaten aan haar tantezegger Magrietha Etienne. Het huis is vrij vlug daama (in 1963 of 1964) verkocht aan de heer Koert Pijning, die het pand weer in perfecte staat bracht. In die tijd werd de bovenverdieping verhuurd. De schuur (koetshuis) hield de familie Ter Haseborg eerst in eigendom gehouden, maar werd omstreeks 1970 verkocht aan de heer Beertema. Na het vertrek van de familie Pijning ging het snel bergafwaarts met de woning. Aanvankelijk werd er nog een deel van het pand verhuurd, maar de huurders deden meer slecht dan goed. Bovendien bleef onderhoud achterwege, werden ramen ingegooid en zocht het regenwater zich een weg door het lekkende dak. De laatste jaren was het 'spookhuis' met de dichtgetimmerde ramen voor de bewoners van de Torenstraat een doorn in het oog. Veelzeggend was dan ook het gebaar van Clementine Edens-Lodder, die de werklui bij aanvang van de renovatie trakteerde op een grote doos gebak.
Na het vertrek van de familie Pijning ging het snel bergafwaarts met de woning. De bovenwoning is hier nog verhuurd. Daarna ontstond leegstand met alle gevolgen van dien. Uiteindelijk werd het een 'spookhuis' met dichtgetimmerde ramen.
foto: Collectie Glazenborg
Torenstraat 14-16. foto Google Maps juli 2024
Noten
(1) Koers, J.P. en J.J. Groenbroek, Onder Scheemder Klokslag 2003, pag. 97, 98, 99.
(2) G.A. Rechterlijke archieven Scheemda, Vz 4, Scheemda 1637- 1646, 9 februari 1642.
(3) Veenkoloniale Almanak 10, 1998, Veenkoloneaal Museum Veendam, pag. 13 - 37: Koers, J.P, Comelius Edzkens Portret van een zeventiende-eeuwse landmeter en notaris.
(4) Pathuis, A. , Groninger Gedenkwaardigheden 1977, nummers 3316 en 3318.
(5) G.A. Rechterlijke archieven Groningen 1668 III L 233 pagina 151 e.v. en pagina 232 e.v.
(6) G.A. Rechterlijke archieven Scheemda Vz.
(7) Behalve 1679 wordt 1681 genoemd als zijn sterfjaar.
(8) Kwartierstaat van Remko en Simon Koppius, Hardenberg 1997.
(9) Familiearchief Ter Haseborg. Particulier bezit.
(10) Groninger Volksalmanak 1924 pag. 32-60, Hesse, Mr. H., Een Groninger als predikant te Smyrna.
(11) Inventarisatie 1756, Familiearchief Ter Haseborg, particulier bezit.
(12) Bulletin van de vereniging Oud Scheemda nr. 19, Koers, J.P., Waterregeling in de Torenstraat.
(13) Inventaris der gesamentlijke Goederen, nagelaten door Oom P.S. Wolthuis Ao 1774 in Augustus en september geinventariseert en verdeelt. Familieachief Ter Haseborg. Particulier bezit.
(14) Koopovereenkomst 19 maart 1774. Familieachief Ter Haseborg. Particulier bezit.
(15) Pathuis, A. Groninger Gedenkwaardigheden 1977, nummer 3363.
(16) Lourens, P. en J. Lucassen, Lipsker op de Groninger tichelwerken, 1987, pag. 92.
(17) Koers, J.P. en J.J. Groenbroek, Onder Scheemder Klokslag 2003 pagina 137.