Eerder gepubliceerd in periodiek nummer 23 van maart 1999, door J.P. Koers
Ruim 40 jaar lang, van 1820 tot 1861 onderwees schoolmeester Eildert Jans Zelling de jeugd van het dorp Eexta. Als onderwijzer was hij een navolger van de lichting moderne schoolopzieners, die zich vanaf 1800 beijverden voor vergaande onderwijshervormingen. Het kind moest centraal staan en de lesstof diende spelenderwijs te worden aangeleerd. Ook op het terrein van de opvoedkunde had de meester-nieuwe-stijl een grote opdracht. Het aanleren van zindelijkheid, matigheid, reinheid, netheid en ijver diende ervoor de kinderen uiteindelijk op een hoger peil van beschaving te brengen. Zelling wilde dit bereiken met goed lesmateriaal en ging er tenslotte toe over eigenhandig een aantal leesboekjes te schrijven.
Uit: ABC Boek voor kleine kinderen
Eildert Jans Zelling 1797 - 1861
Zellings woonplaats Eexta strekte zich in de vorige eeuw uit langs de Buiteneexterweg en had als centrum het Eexter kerkhof, waarop tot de afbraak in 1870 de middeleeuwse kruiskerk stond. Tegenover de kerk stond de pastorie waar ds. Eltjo Jacobs Huizing sedert 1819 als predikant woonachtig was en naast de pastorie de dorpsschool met één lokaal waarin de leerlingen van alle leeftijden les kregen. De school annex onderwijzerswoning met schuur en koestallen dateerde deels uit 1802 en deels nog uit een niet nader bekend ver verleden. Eexta bestaat als plaatsaanduiding niet meer sedert 1964, toen het gehele dorp de naam Scheemda kreeg. Al vanaf de Middeleeuwen werd het onderwijs door de plaatselijke kerk geregeld: eerst door de pastoor, de vicaris en de custos en na de reformatie door speciaal aangestelde schoolmeesters die door stemgerechtigden en collatoren werden gekozen. Zelling werd in 1797 geboren in Nieuweschans en werd omstreeks 1820 als hulponderwijzers toevertrouwd aan meester Everhardus Bödeker van de Eexterschool. Vanwege de grote afstand tussen Eexta en Nieuweschans was Eildert Jans genoodzaakt om bij de familie Bödeker in de kost te gaan. Als kostganger was hij een deel van het gezin en het is dan ook begrijpelijk dat de vrijgezelle jongeman verkering kreeg met één van Bödekers dochters, Antje. Omstreeks 1825 trad hij met de onderwijzersdochter in het huwelijk. Op 23 augustus 1826 overleed de oude Bödeker en werd Eildert Jans Zelling op 24 maart 1827, wegens de goede ervaringen die de kerkvoogden met hem hadden, als onderwijzer aangesteld. Zijn inkomsten bestonden uit een jaarlijks traktement van f 337,35 uit de kerkekas en de huurpenningen van de zogenaamde kosterijgoederen, die samen nog eens f 115,-opbrachten. Verder was er nog het schoolgeld van de leerlingen en een bedrag van f 24,- van de verhuur van twee koeweiden die tot de school behoorden.(1) Het ging het gezin Zelling goed in Eexta. Tussen 1826 en 1841 werden acht kinderen geboren, vijf jongens en drie meisjes. Uít meerdere berichten blijkt dat Zelling, naast zijn dagelijks werk, ook nog belangen had in de scheepvaart. Zo wordt in het gemeentearchief nog een uit 1857 daterende brief bewaard over het schoenerkofschip 'Gebroeders Zelling'. In de brief wordt verhaald hoe het schip onder leiding van kapitein Jan Diedrich Hochland op weg was van Dantzig naar Nantes en dat op die reis een jonge lichtmatroos kwam te overlijden. Kennelijk werd de brief naar de Scheemder burgemeester gestuurd om Zelling op de hoogte te brengen. (2) Kort daarvoor, in 1855, en voor de tweede maal in 1857, maakten Zelling en één van zijn zoons een opmerkelijke reis naar het Franse Nantes. (3)
Waren er misschien moeilijkheden met het zeilschip of de bemanning? We weten het niet. En wie was de jongeman van Franse afkomst, Emile Manjot, die blijkens het bevolkingsregister te Nantes geboren was en rond 1850 langdurig bij de familie Zelling in Eexta logeerde? In het bevolkingsregister wordt de jongen aangeduid als 'huisleerling'. Hij was katholiek en vertrok vemoedelijk na de dood van meester Zelling weer naar Nantes. Ofschoon Zelling ruim veertig jaar naar tevredenheid de Eexter jeugd heeft onderwezen, werden zijn laatste levensjaren gekenmerkt door allerlei moeilijkheden.
In de tijd van ds. Wamolts kreeg de overgang van kerkelijk onderwijs naar burgerlijk onderwijs z'n beslag. Het proces, waarbij de burgerlijke gemeente de verantwoordelijkheid voor het onderwijs geleidelijk over nam, begon eigenlijk al met de onderwijswetten van 1801, 1803 en 1806. Eén van de veranderingen was de inning van het schoolgeld. In 1838 kwam het schoolgeld, dat door de kinderen voorheen direct aan de meester werd afgedragen, ten goede aan de gemeentekas. Daar stond tegenover, dat de schoolmeester bij het gemeentebestuur voortaan een aanvraag kon indienen voor het verkrijgen van leermiddelen als pennen, inkt, leien, papier, boeken en wandkaarten. Als gevolg van de lageronderwijswet van 1857 kregen de gemeentebesturen nog meer bevoegdheden. De lagere overheid benoemde vanaf 1857 de onderwijzers en bepaalde het aantal scholen per gemeente, stelde de hoogte van het schoolgeld vast en het salaris van de onderwijzer. In grotere plaatsten ging men ook daadwerkelijk over tot het oprichten van scholen. In kleinere dorpen bleven de gemeentebesturen voorlopig nog gebruik maken van de bestaande kerkscholen. Wel trachtte de plaatselijke overheid de scholen direct onder haar beheer te krijgen. Daartoe was de gemeente geheel afhankelijk van de medewerking van de kerkvoogden en dat wilde nog wel eens problemen geven, zo leert ons de situatie ín Eexta. Op 6 maart 1860 kwamen de kerkvoogden en het college van B en W bijeen om te bespreken op welke voorwaarden de school door de gemeente kon worden gebruikt. Het resultaat was dat de school en de woning gratis aan de gemeente in bruikleen werd afgestaan. Nu bepaalde de nieuwe wet dat de, door het gemeentebestuur aangestelde, schoolmeesters voortaan recht hadden op vrije woning, waarbij de vrije woning werd gezien als een deel van het inkomen. Maar omdat Zelling als koster/organist in een woning van de kerk woonde, was hij van mening dat hij recht had op een vergoeding voor het feit dat hij geen gebruik maakte van een gratis gemeentewoning. Kennelijk wist hij daarvan ook de kerkvoogden te overtuigen, want op 20 oktober 1860 trokken de kerkvoogden de eerder gedane toezegging weer in. Als vergoeding voor de woning wilde men van de gemeente jaarlijks een bedrag van 50 gulden ontvangen, zo lieten ze weten. Het college van B en W, in de veronderstelling dat de bruikleen rond was, werd hierdoor bijzonder onaangenaam getroffen.
De Vroegere Eexter school aan de Kerklaan
Men piekerde er niet over de 50 gulden te betalen. Immers, de gemeente zat al genoeg in geldzorgen, zo luidde hun standpunt. In geen geval zouden ze toegeven, maar het was wel duidelijk dat ze aan de stijfkoppige Zelling een harde dobber hadden. Overtuigd van hun gelijk probeerde B en W daarop Gedeputeerde Staten van Groningen te bewerken. En om de druk op Zelling flink op te voeren besloten B en W hoog spel te spelen. Na eerst de feitelijke zaken te hebben meegedeeld, lieten ze weten dat, voor wat hun betrof, de Eexter school eigenlijk ook wel kon worden opgeheven. Veel kinderen gaan al in Scheemda naar school en bovendien is de Scheemder school beduidend geschikter dan het éénklassige schooltje in Eexta, aldus hun motivatie. En op een welhaast achterbakse toon vertrouwde B en W de staten toe, dat ze over het tot nu toe gegeven onderwijs in Eexta 'geensints gunstige berigten mogten inwinnen'. Er vrijwel zeker van, dat G.S. deze passage in het antwoord aan de kerkvoogden zou vermelden, wachtten ze op de reactie van de Eexter kerkvoogden.
Al meteen bleek dat het dreigement z'n uitwerking niet had gemist. Hoewel de kerkvoogden op 11 december nog lieten weten bij hun voorstel te blijven, lieten ze vier dagen later schriftelijk weten dat de school en woning gratis door de gemeente mocht worden gebruiken en Zelling afstand deed van de eis van 50 gulden. Voor burgemeester Sijpkens kwam de plotselinge ommezwaai als een geschenk uit de hemel. En in een reactie aan G.S. gaf hij dan ook blijk van zijn groot genoegen over het feit, dat de passage over de opheffing dusdanige indruk had gemaakt, dat ze afzagen van hun eis, waardoor alzoo deze netelige zaak boven verwachting is afgeloopen en de geheele regeling van het onderwijs haar beslag heeft erlangd... (4)
Schoolmeester Zelling heeft de nieuwe situatie niet erg lang meer mogen meemaken. Ruim een jaar na de affaire, op 26 april 1861, overleed hij. Nog in datzelfde jaar, op 12 november, vertrok weduwe Zelling met de vijf nog ongehuwde kinderen voorgoed naar Leiden. Wat hen bewoog naar Leiden te gaan weten we niet, Wel is bekend dat één van de kinderen, Johannes, drie jaar voor de dood van Zelling 'tijdelijk' in Leiden vertoefde. Studeerde de twintig jarige onderwijzerszoon daar misschien? (5)
Was Zelling nu echt zo'n slechte en koppige onderwijzer als blijkt uit de verklaring van de burgemeester, dat ze over het onderwijs in Eexta 'geensints gunstige berigten mogten inwinnen'? Naar mijn mening wordt Zelling daamee te kort gedaan. Als schoolmeester, koster en organist had hij in Eexta tot ieders tevredenheid een lange staat van dienst. Hij had oog en aandacht voor zijn leerlingen en wilde niets liever dan dat ze door ijverig te leren, beleefd te zijn, door eerlijkheid, reinheid en matigheid vooruit kwamen in het leven. Om zijn gedachtengoed onder de kinderen te verbreiden stelde hij een zestal leesboekjes en een rekenboekje samen. Natuurlijk was het lesmateriaal in de eerste plaats bestemd voor de eigen leerlingen in Eexta, maar omdat ze vrij te koop waren bij boek- en papierhandel Huisingh in Winschoten, zullen ongetwijfeld ook andere onderwijzers gebruik hebben gemaakt van de boekjes van Zelling. Nu was Zelling niet de enige onderwijzer die schoolboekjes maakte. Uit de 19e eeuw zijn nog een aantal Groninger schoolmeesters bekend die hetzelfde deden, dikwijls aangemoedigd door de Maatschappij tot Nut van `t Algemeen. Dat daarin veel onderling kwaliteitsverschil zat spreekt voor zich. Historica I.M.Harkema verdiepte zich onlangs in de Groninger kinderboeken uit de periode 1790-1850. Daarvan onderzocht ze 77 exemplaren, waaronder ook enkele boekjes van Zelling. De kwaliteiten van Zelling beoordeelt ze als middelmatig. Zelling wist zich vanwege de 'weinig originele inhoud ' van zijn werkjes geen grote bekendheid te verwerven, aldus de onderzoekster. Ze omschrijft het werk van de Eexter schoolmeester als zijnde meer georiënteerd op de provincie en de eigen omgeving, dan op Nederland of het buitenland. De boekjes werden bovendien op dun, goedkoop papier gedrukt en verschenen zonder kaft. Niettemin acht Harkema het werk van Zelling waardevol, omdat hij één van de weinige Groningse schrijvers is die zich in zijn boekjes juist richtte tot het jeugdige publiek in zijn provincie, in een voor hen herkenbare omgeving, aldus Harkema. Dat was ongetwijfeld ook de bedoeling van Zelling. (6)
Overigens beschikken we nog over een interessante opgave van het gebruikte lesmateriaal, die Zelling tijdens de laatste maanden van zijn leven opstelde. Het geeft ons inzicht in de soort boeken die in Eexta voor het lager onderwijs werden gebruikt. (7)
In de laagste klassen waren dat:
- Conradi, De liefde is het voornaamste
- Nieuwold, Wereldkennis
- Zelling, Gesiena
- Zelling, De Kleine l.eesgraag
- Zelling, De kleine speelgenooten
- Zelling, De leeslesjes
- Zelling, De Spelend lerende Jan
- Zelling, ABC-boek voor kleine kinderen
- Westers, ABC-boek
ln de middelste klassen:
- Eerste Honderd leerzame verhalen
- Geschiedenis van Jozef, door Hulshoff
- Leerboek over de natuur, door Hofkamp
- Moeder Anna, eerste stukje
- De Nadruk, van Van Sandwijk
- Natuurlijke Historie, van Rijkens
- Vertellingen, van Driesman
- Het is toch goed dat er vele menschen op de wereld zijn, van Nieuwold.
In de hoogste klassen:
- Taalkunde, door Kremer, verbeterd door prof. Hekker
- Aardrijkskunde van Brugsma, provincie, koninkrijk, Europa
- Bijbelsche geschiedenis, Oude en Nieuwe Testament, van Wagner
- Vaderlandsche Geschiedenis, van Van Holst
- Natuurkunde Schetsen enz, van Brugsma
- Dichtbundel, door ds. Gleuns - Verlossing van Stad en Lande in 1672, door Rijkens
- Rekenboeken voor het Koninkrijk der Nederlanden, Zelling
- Gezangboeken, De zangvogeltjes 1e en 2e stukje
- Kleine landkaarten voor scholen, van 't Onderwijzers Genootschap.
De boekjes van Zelling
Bij drukkerij Huisingh in Winschoten verschenen, voor zover we weten, zes leesboekjes en een rekenboek. (8) Wat de leesboekjes betreft gaat het om de volgende:
1. ABC boek voor kleine kinderen.
2. De spelend leerende Jan..
3. Korte en gemakkelijke leeslesjes.
4. De kleine leesgraag.
5. De kleine speelgenooten.
6. Gesiena.
1. Het ABC boek voor kleine kinderen
Het ABC boek voor kleine kinderen telt 16 pagina's en kan worden gezien als het eerste lesboekje. Uit het voorbericht blijkt dat Zelling het boekje al schreef vóór 1836 en dat het in genoemd jaar ten behoeve van de derde druk iets werd gewijzigd. Zelling schrijft dat de uitgever hem had verzocht het boekje op enkele punten te verbeteren, maar dat hij 'het boekje geheel heeft omgewerkt... ' om zo nog doelmatiger te zijn voor het onderwijs. In het ABC boek, waarin vier kleine plaatjes staan afgedrukt, gaat het vooral om het leren lezen van drukletters. We zien het alfabet afgedrukt, gevolgd door klanken en woordjes van twee en drie letters. Op de laatste bladzijden staan in simpele bewoordingen korte verhaaltjes van drie of vier regels. Van het boekje is een exemplaar voorhanden uit 1846 en het betreft de vierde druk. De drukker was H.V. Huisingh en de boekjes werden verkocht door P. Huisingh die in Winschoten een boek- en papierwinkel had. De afmeting is 10 x 16 cm en op de omslag maakt Huisingh reclame voor alle soorten bijbels, alsmede schrijfbenodigdheden die in zijn winkel te koop zijn. Op de achterzijde vinden we reclame voor lesboekjes, zoals de boekjes van Zelling. Opmerkelijk is ook dat het kaft is gemaakt van twee vellen op elkaar gelijmd wit papier, waarvan op het binnenste vel duidelijk de tekst is te lezen van een ongebruikt (gemeentelijk) belastingformulier. Huisingh, die kennelijk ook deze formulieren drukte, gebruikt de overtollige vellen vervolgens weer voor de omslagen van de lesboekjes. Het ABC boekje van 16 pagina's kostte in 1846 7 1/2 cent en er zijn tenminste 5 drukken verschenen.
Uit: ABC Boek voor kleine kinderen
2. De spelend leerende Jan
De spelend leerende Jan telt 16 pagina's en is volgens de titelpagina het 'eerste leesboek voor de lieve kleinen...' Het boekje begint met klanken, twee- en drieklanken, enkelvoudige voor- en achtervoegsels en verlengde twee- en drieklanken. Verder worden woordjes van dingen geleerd, zoals kar, ton web, bok, hok, hek, enz. Ieder woord gaat vergezeld met een klein prentje en elke nieuwe reeks woorden vangt aan met de betreffende klankoefeningen, als oed, oef, oek, oem, oen, oep, enz. Het boekje dat voorhanden is, is een exemplaar van de zesde druk uit 1849, maar bevat geen voorbericht van de schrijver. Wel laat Zelling in het begin door middel van een citaat J.H. Nieuwold aan het woord "Een kind moet al spelende leeren, en hierom moet het geheele onderwijs kinderlijk wezen; doch allermeest in het begin, en dan is alles ligt." Deze Johannes H. Nieuwold was een predikantszoon, leefde van 1737 tot 1812 en was een groot voorman op het gebied van het lager onderwijs. Eerst was hij predikant en na 1801 schoolopziener. Zijn gedachtengoed was Zelling zeker niet onbekend. Hij deelde de mening van de schoolopziener en zal het citaat dan ook daarom hebben gebruikt. Het boekje meet 16 x 10 cm en heeft, evenals de vorige, een omslag van dubbel wit papier waarvan het binnenste deel bestaat uit een ongebruikt belastingformulier dat is hergebruikt. Op de voor- en achterzijde vinden we ook nu weer de bekende reclame voor de boekhandel van Huisingh. Van 'De spelend leerende Jan' verschenen tot aan 1849 zes drukken.
Uit: De spelend leerende Jan
3. Korte en gemakkelijke leeslesjes
Van dit boekje is een exemplaar voorhanden uit 1862, gedrukt bij P. Huisingh in Winschoten en verscheen dus een jaar na Zellings dood. Het gaat om een boekje van de tiende druk en de lesjes bestaan uit woordjes van één lettergreep, zonder samengestelde voor- en achtervoegsels. Elk lesje heeft een leuk prentje. Blijkens de titelpagina is het een vervolg op De spelend leerende Jan en het boekje was, gezien de tiende druk in 1862, kennelijk erg populair. Het boekje meet 16 x 10 cm, bestaat uit 16 pagina's en heeft een kaft van twee vellen gelijmd wit papier waarin ook weer oude belastingformulieren zijn verwerkt. Ze zijn o.m. afkomstig van de hoofdelijke omslag op honden en schoolgelden, gedrukt voor de gemeente Termunten. In het begin van het boekje spreekt de schrijver de volgende wens uit: Dat men met kleine, eerst beginnende, kindertjes op eene spelende wijze beginnen, en het onderwijs zoo gemakkelijk maken moet als mogelijk is, heeft de ondervinding reeds lang geleerd. De, in het vak van onderwijs en opvoeding, zoo beroemde en onvergetelijke Nieuwold laat zich hierover ergens aldus hooren: "Het onderwijs moet beginnen met zinrijke voorwerpen, voorgesteld in ligte woordjes, met een klein prentje er nevens en door eene korte verklaring gevolgd". Ik heb getracht, hieraan zoo veel mogelijk te voldoen, en tot dat einde eenige korte lesjes van woorden, uit niet meer dan eene lettergreep bestaande, zamengesteld, welke de kindertjes gemakkelijk zullen leeren lezen. De prentjes boven ieder lesje wijzen den inhoud der lesjes aan, en brengen het kind aanstonds tot het doel en op den regten weg. Dat dit boekje de goedkeuring van deskundigen moge wegdragen en nuttig zijn tot heil der jeugd, is mijn hartewens. Het boekje bevat 24 korte lesjes over evenzoveel thema's, waarbij een mooie illustratie staat afgebeeld. Het boekje kostte destijds 7 1/2 Cent en er zijn tot 1862 tenminste 10 drukken van verschenen.
Uit: Korte en gemakkelijke leeslesjes
4. De kleine speelgenooten
De kleine speelgenooten is het derde leesboek "voor de lieve kleínen", aldus Zelling op het titelblad. Het boekje van 16x 10 cm beleefde in 1849 zijn derde druk en bevat weer een citaat van schoolopziener Nieuwold: "Een kind is nog voor geen hooger vermaak vatbaar, dan voor een spelend vermaak..." Het boekje heeft 24 pagina's en bevat korte lesjes, nu wel met samengestelde voorvoegsels en ook weer versierd met passende prenten. Voor het eerst komt Zelling op de laatste bladzijden met een aantal opvoedkundige wijsheden, zoals gezondheid, matigheid, plichtsbetrachting, ijver en vlijt. Het boekje heeft een donkerblauwe omslag, waarin ook nu weer delen zijn verwerkt van oude gemeentelijke formulieren. Huisingh had kennelijk een grote reputatie op dat gebied. De voor- en achterzijde zijn voorzien van reclame voor de diverse lesboekjes en boeken en schijfbenodigdheden in de boek- en papierwinkel van Huisingh. Het boekje beleefde in 1849 zijn derde druk en kostte toen 10 cent.
Uit: De kleine speelgenooten
5. De kleine leesgraag
Van het boekje 'De kleine leesgraag' is een, helaas incompleet, boekje voorhanden uit 1848. Blijkens de titelpagina was het een leer- en leesboek voor kinderen en betreft het een exemplaar van de vierde (verbeterde) druk. Op de tweede bladzijde staat bij wijze van aanbeveling een citaat afgedrukt van H.W.C.A. Visser: 'Daar toch leeren de kinderen verstandig lezen, waar zij van den beginne aan geoefend worden, om te verstaan hetgeen zij lezen; waar, door vraag en gesprek, gezorgd wordt, dat geen woord, geene uitdrukking, geen denkbeeld of geene zaak hun duister blijve; waar de stoffe der leesboeken zoowel belangrijk, als verstaanbaar voor hen is, en de inhoud gedurig wordt aangewend tot ontwikkeling en regeling van hunne denkbeelden... '. Het lesboekje is van een klein formaat (10 x 16 cm) en telt 24 pagina's met 43 korte leesoefeningen en is niet geïllustreerd. Elke oefening heeft een herkenbaar onderwerp uit de eigen omgeving, zoals het nieuwe boek, de paauw, de hoed, de neus, de muis, het blad, de bloem, de bril, de druif, de dweil en nog veel meer. Het boekje zal gezien de lettergreepindeling zijn gemaakt voor 6 en 7 jarigen. De woorden zijn veelal eenvoudig en niet langer dan drie lettergrepen. De opvoedkundige vernieuwingen en nieuwe maatschappelijke denkbeelden zijn hier en daar in de oefeningen te ontdekken. Ofschoon het boekje niet overdadig moralistisch is geschreven, worden de kinderen toch opgeroepen schoon en zindelijk te zijn, matig te eten, ouders en meesters te achten en een vrolijk, deugdzaam en werkzaam leven te leiden. Het is aandoenlijk om te zien hoe goed meester Zelling de kinderwereld begreep en ze in verwondering mee nam op reis door het jonge kinderleven. Daarbij liet hij ze kijken naar de gewone dingen om hen heen. Maar ook de lerende vinger ontbreekt niet in het werk van Zelling. De goedheid van de Schepper en ook de achting van kinderen tegenover hun ouders en de meester komen aan het eind van het boekje aan bod.
Uit: De kleine leesgraag
6. Gesiena
Het laatste leesboekje dat we willen behandelen is Gesiena voor de meer gevorderde lezers. Ook in dit boekje staan een aantal leuke houtsneden als prenten afgedrukt. We beschikken over een exemplaar uit 1846, volgens het opschrift de tweede en verbeterde druk. Het boekje bestaat uit 36 pagina's en 60 korte leesoefeningen over even zoveel onderwerpen. Op de eerste pagina richt Zelling zich tot kinderen in de persoon van Gesiena, de denkbeeldige verteller van de teksten. Wie Gesiena was of wie Zelling daamee bedoelde is niet bekend. Nu had Zelling wel een dochter die Gesiena heette en die vemoedelijk werd genoemd naar Zellings moeder Geeske Eilderts. Het kan haast niet anders dan dat we het antwoord op onze vraag in die richting moeten zoeken. "Ik verblijd mij, lieve kinderen," zo laat Gesiena weten, " dat gij zoo veel vermaak in het leeren hebt. Gij hebt den Spelend leerenden Jan, de leeslesjes, de kleine Speelgenooten en den kleinen Leesgraag in korten tijd, en met vrucht gelezen. Het is mij regt aangenaam, dat gij dezelve, zoo goed, verstaat. Hier heb ik nu weder een ander boekje voor u, in welke veel moeijelijker lesjes voorkomen; maar die gij alle wel zult kunnen leeren lezen. Leest hier nu vlijtig in, mijn liefies! Onthoudt het gelezene wel, dan zult gij spoedig in staat zijn, om nog grooter boeken te lezen, en dit zal u in het vervolg nut en voordeel aanbrengen..." Les één gaat vervolgens over de lezer, n.l. het kind, dat van Zelling meteen zijn plaats krijgt toebemeten.
Twee pagina's uit: Gesiena.
1 Het Kind
lk ben nog een kind.
Een kind is een klein mensch.
Een kind moet dagelijks naar
school gaan, en veel leeren.
Een kind moet altijd gehoorzaam
zijn , en zijnen pligt betrachten.
Een slecht kind kan het nooit goed gaan.
Een vlijtig, braaf en naarstig kind,
Wordt steeds van iedereen bemind.
leren lezen en samen thuis de kennis delen met de ouder was voor Zelling kennelijk een ideaal, zoals mag blijken uit het volgende stukje:
Als de dag voorbij is, zien wij de
zon niet meer aan den hemel. Als
de zon onder is, steken wij
de kaars of lamp aan. Dan lezen
wij vader en moeder wel eens voor,
uit onze boekjes.
Ook vertellen wij hun wel, wat wij
geleerd hebben, 0, dan zijn wij zoo
in onzen schik !
Vooral het lesboekje 'Gesiena' is zeer de moeite van het lezen waard. De grote variatie in korte lesjes zal ook de kinderen destijds hebben aangesproken. Een 'vlijtige oefening' uitgezonderd misschien, want daarin werd nogal wat van de kinderen gevraagd:
De vlijtige Joost kwam van school.
Hij vertelde zijnen vader, dat hij
vele klanken in eene les geleerd
had.
Het waren deze: eng, enk, ens,
erf, erm, erp, erk, ink.
Ont, orsch, ots, uds, uld, ulk, ulp,
uns en ust, zou hij nu leeren.
Van aars, eeld, eins eugd, oord,
oort en oest had hij woorden gemaakt.
Zoudt gij hem dit wel kunnen
nadoen, kinderen?
Tot slot moet toch worden opgemerkt dat Zelling, ondanks de matige waardering van onderzoekster Harkema voor zijn boekjes, een onderwijzer met een hart voor de kinderen moet zijn geweest. Meer dan eens noemt hij de kinderen teder 'mijne lieve kleintjes' en handelt hij helemaal in de geest van de moderne opvoedingsmethodes. Een ouderwetse meester was hij zeker dan ook niet. Hij sprak de kinderen aan in hun eigen taal en gebruikte voor zijn lesjes allerlei onderwerpen uit hun eigen belevingswereld. Maar ook de algemene ontwikkeling werd gestimuleerd. Zo leerden de kinderen hoe er kalk werd gemaakt, welke voorwerpen van ijzer gemaakt werden, welke vogels en wild er te zien waren en ook veldgewassen en bloemen komen in Gesiena aan bod. De opvoedkundige elementen vinden we op vele plaatsen terug. Samen met de andere factoren getuigen ze van de nieuwe wind die, onder invloed van moderne en bekende schoolopzieners, vanaf het begin van de vorige eeuw door onderwijsland waaide. Zelling heeft daartoe zijn steentje bijgedragen.
Noten
1. Eexta, kerk en karspel J.P.Koers, 1994 pag. 108 e.v.
2. Gemeentearchief Scheemda, dossier ingekomen stukken 1857. Volgens het schrijven overleed op de rivier voor Nantes op 14 november 1857 na een kortstondige ziekte de lichtmatroos Ole Pederson, oud 25 jaar en aftomstig van Oland. Andere in het stuk genoemde personen op het schoenerkofschip zijn K.O. Kooistra, kok, G.J. Ottens, stuurman en J. D. Hochland, gezagvoerder
3. Gemeentearchief Scheemda, uitgaande stukken 1855 nrs 468 en 471, en 1858 nr. 225. In de aanvraag voor de buitenlandse reispas staat ook het signalement van vader en zoon Zelling. Het signalement van de schoolmeester is: lang: 1.72 m, aangezicht: langwerpig, kleur: bleek, haar: grijs/zwart, wenkbrauwen: zwart, baard: idem, neus: gewoon, oogen: blauw. Everhardus Johannes Zelling: lang: 1.80, haar: blond, wenkbrauwen: idem, oogen: blauw, neus: gewoon, handelaar, wonende te Groningen.
4. Gemeentearchief Scheemda, inkomende en uitgaande stukken
5. Gemeentearchief Scheemda, bevolkingsregister 1860-1880
6. Bronnen: Harkema, Groninger Jaarboek 1996.
7. De aanvraag voor lesmiddelen was over het eerste kwartaal van 1861 en is als ingekomen stuk in het gem. archief van Scheemda (1861) te vinden.
8. Dank vooral ook aan drs. A. Westers van de 'Stichting Westers', die de boekjes van Zelling beschikbaar stelde voor onderzoek.