Het Huningameer te Oostwold
Eerder gepubliceerd in periodiek nummer 21 van februari 1998, door J.P. Koers
Het is nog slechts een kwestie van tijd en Meerland, ten zuiden van Oostwold, wordt weer water, als de plannen voor de Blauwe Stad tenminste doorgaan als ze op papier staan. Dat Meerland bij het stopzetten van de gemalen weer onder zal lopen zal niemand verbazen. Lange tijd is het zelfs een heus meer geweest en zelfs toen er watermolens stonden, stond Meerland in de wintermaanden vaak vele weken blank. Naar de drooglegging van Meerland is nooit systematisch onderzoek gedaan en ook dit artikel heeft niet de pretentie om volledig te zijn. Toch heeft het onderzoek enkele mooie resultaten opgeleverd, zoals de 'Zaanse connectie', waarbij de Oostwolder ingelanden omstreeks 1650 twee watermolens kochten van een molenbouwer in het waterrijke Zaandam. Verder is het uniek dat de meer dan 300 jaar oude ringdijk nog volledig in het landschap is terug te vinden.
Het gebied van het vroegere Oostwoldermeer, waarin nog duidelijk de ringdijk is te herkennen.
Ligging en benaming
Een groot deel van het Oldambt ligt relatief laag en was in vroegere eeuwen dan ook dikwijls het toneel van Dollardoverstromingen. Midden in het weidse poldergebied ligt evenwel een hooggelegen plateau bestaande uit keileem en potkleiheuvels, ontstaan als gevolg van de ijstijden. Op de hoge ruggen langs de rand van het plateau liggen de dorpen en gehuchten Scheemda (+3.38), Midwolda (+3.30), Oostwold (+1.30), Finsterwolde, Hardenberg (+3.40), Ekamp (+2.30), Beerta, Winschoten en Heiligerlee. Het middelste gedeelte van dit zogenaamde schiereiland van Winschoten, bestaat uit een schotelvormige depressie waarvan het diepste punt nu ligt op -2.70 NAP. Vroeger was de westzijde van de laagte opgevuld met hoogveen, terwijl het oostelijk deel bestond uit een ondiep moerasachtig meer. Het grootste deel van de waterplas lag in het karspelgebied van Oostwold, terwijl twee kleinere delen behoorden tot Midwolda en Finsterwolde. Oude kaarten laten zien hoe het veenwater vroeger door minstens drie riviertjes werd afgevoerd, maar omdat het omliggende gebied hoger lag dan de meerbodem was er van een volledige afwatering geen sprake. Het resultaat was een meer van ruim 500 ha.
Het meer, bekend onder de naam Huninga- of Oostwoldermeer, komt voor het eerst voor op de provinciekaart van Barthold Wicheringe uit 1616. De kaart was het resultaat van een nieuwe veldverkenring, waar bij ook de ovale waterrijke laagte tussen Oostwold en Winschoten werd opgemeten en in kaart gebracht onder de naam Fledder[1].
Ter Laan geeft als betekenis voor fledder de overgang van moeras naar hoogveen en dat is zeker ook de situatie daar ter plaatse geweest. Er zijn meer gebieden die onder de naam fledder bekend zijn. Op een kaart uit 1653 vinden we het meer 'Oostwolder meerbodem' gemoemd. Het meer wordt daarna op verschillende kaarten afwisselend Oostwoldermeer en Fledder genoemd en rond 1677 komt ook de naam Eeckelsmeer [2] voor. De betekenis van de naam Eeckelsmeer valt niet zo eenvoudig te verklaren. Een familienaam lijkt niet aan de orde en ook heeft het niets met eikels te maken, omdat er in de verste verte geen eikebomen stonden. De benaming Huningameer verschijnt rond 1700 op provinciekaarten en heeft te maken met het oude hoofdelingengeslacht Huninga dat zowel in Oostwold en Beerta landbezittingen had liggen en belangrijke rechten had ten aanzien van het meer. Met name de opstrekkende landerijen van de Huninga's in Oostwold liepen zuidwaarts tot aan, en wellicht tot in het meer. Nadat het meer rond 1800 werd drooggelegd en verkaveld vinden we het gebied dikwijls als Huninga-Meerland en na 1900 gewoon als Meerland genoemd.
'Fledder' op de kaart van Wicheringe, 1616.
'Eeckels Meer' op de kaart van Visscher uit 1657
'Huninga of Oostwolder Meer' op de kaart van Beckeringh uit 1786
De natuurlijke uitwateringen
Het meer werd gevoed met regenwater dat vanaf de omliggende hoogten naar het laag gelegen deel samenvloeide en dat deels werd opgeslagen in een rondom gelegen hoogveenpakket dat zich door de slechte afwatering had gevormd. Ofschoon sommige auteurs berichtten als zou het Oostwoldermeer zijn ontstaan nadat de Dollardvloeden grote delen hoogveen hadden weggespoeld zijn er sterke aanwijzingen dat het gebied nooit grote invloed van de Dollardoverstromingen heeft ondergaan, maar dat het hier gaat om een soort meerstal [3]. In het hoogveengebied zal een waterrijke plaats zijn ontstaan, waar het regen- en veenwater samenkwam en waar de veengroei vanwege de hoge waterstand stagneerde. Uit de historie weten we dat er na de drooglegging niet of nauwelijks turf werd gewonnen. Oude kaarten laten zien dat het water door zeker drie riviertjes werd afgevoerd. In het zuiden liep een stroompje in de richting van de Rensel, in het oosten zien we de belangrijkste afwatering, de Tjamme, die van west naar oost door het gehele veengebied en het meer liep en vervolgens is er de Oude Aae die vanuit het meer in noordelijke richting liep. In latere jaren werd het stroompje rechtgetrokken en op de Provinciale Atlas van 1867 zien we nog de resten van haar loop onder de naam Goldhoorner Zwet.
De eerste aanwijzingen voor de drooglegging vinden we op de provinciekaart van Visscher en Starkenborgh uit de tweede helft van de 17e eeuw. Rond het meer zien we duidelijk een dubbele lijn getekend, ten teken dat er rond het meer een ringdijk was gelegd in combinatie met een ringsloot [4]. Beckeringh laat op zijn provinciekaart uit 1781 deze uitwatering ook zien en vermeldt verder dat er rond het meer sprake is van 'een oude ringdijk'. De ringdijk is dus van een oude dagtekening, maar wanneer de dijk werd aangelegd is geheel onbekend. We weten, b.v. uit de bekende waterscheidingsakte uit 1392 en 1420, dat er in de 14e eeuw tussen Eexta en Westerlee al verschillende ingrepen waren gedaan om het water in goede banen te leiden [5]. Er is sprake van een dijkenstelsel langs riviertjes, van eenvoudige sluisjes (klieven) en houten dammen. Het is daarom aannemelijk dat de bedijking van het Oostwoldermeer al in de late middeleeuwen plaatsvond. Ook is het zeer wel mogelijk dat de familie Huninga een belangrijk aandeel heeft gehad in de regulering van de waterhuishouding.
Het Molendiep door Oostwold
Ofschoon provinciekaarten veel infomatie kunnen geven, moeten we voor meer gedetailleerde informatie over het Oostwoldermeer toch kijken naar kleinschaliger kaarten. De eerste die ons belangrijke informatie verschaft is de Scheemder landmeter Cornelius Edzkens. Uit de kaart die hij omstreeks 1650 van het gebied maakte, blijkt de ringdijk al aanwezig te zijn [6]. Voor zover getekend zien we de ringdijk precies zoals haar loop uit latere kaarten bekend is. Edzkens geeft verder in het meer met lijnen de opstrekkende verkaveling aan van de rechthebbende Oostwolder boeren, maarlaat ons in het ongewisse over het droge en natte deel van het meer. Volgens Edzkens liep de noordelijke hoofdafwatering vanaf de ringdijk niet via de Oude Ae, maar dwars door Oostwold. De watering, later het Molendiep genoemd, liep aan de oostzijde langs de huidige Klinkerweg en de Hoofdstraat, en waterde door een zijltje (sluis) uit in de toenmalige Dollard. De zeedijk lag in die tijd ongeveer langs de Goldhoorn en de Havenstraat en de sluis zullen hebben gelegen nabij de driesprong Goldhoorn, Hoofdstraat, Noorderstraat. Buitendijks toont de kaart van Edzkens de Dollardkwelder waarin een geul de verdere afwatering naar diep water verzorgt. Ds. Van Bolhuis vermeldt in 1777 dat er volgens overlevering veel nering en scheepvaart is geweest ´bij de Zijl, die niet ver ten oosten van de Kerk gelegen was, en het water in de dollert schuttede...´ [7] Dat betekent dat er door Oostwold lang een afwateringskanaal heeft gelopen en er gedurende de periode 1509-1665 zelfs sprake was van een binnen-en buitenhaven. Botvissers konden, komende met hun bootjes van de Dollard, via het sluisje zo het Molendiep invaren en voor hun huizen aan de Hoofdweg afmeren en netten en fuiken drogen. Toen de natuurlijke afwatering door opslibbing van de Dollardkwelder steeds moeilijker werd en in 1635 het Koediep werd gegraven, besloot men de afwatering van het Huningameer aan te sluiten op het Koediep. Het zou mij niet verbazen dat het zijltje vrij spoedig na de aanleg van het Koediep in 1635 buiten gebruik werd gesteld en het Molendiep werd aangesloten op het eindpunt van het Koediep. De afstroom was daardoor verbeterd en de kwetsbare sluis in de dijk kon vervallen. De kaart van Edzkens wijst in deze richting.
Interessant is verder dat Edzkens westelijk van het dorp Oostwold een tweede afwatering laat zien, althans een deel daarvan. De afwatering begint in het meer met een brede watering en twee zijwateringen en loopt naar het noorden tot aan de Huningaweg. Moeten we hierin misschien de reeds aangevangen, maar niet voltooide nieuwe afwatering zien?In ieder geval was deze watering in 1746 in gebruik, zo weten we van de kaart van H.J.Bus uit 1746 [8]. Tot aan de demping van het Koediep, rond 1970, was deze molensloot nog in gebruik bij het waterschap Huninga-Meerland. Wanneer deze nieuwe watering werd gegraven en het oude Molendiep door Oostwold werd gedempt is vooralsnog onduidelijk. Uit de kaart van Bontko Bennes uit 1690 blijkt de afwatering door Oostwold nog te bestaan, maar loopt niet verder dan de voormalige sluis. Kort tevoren, in 1665 was de kwelder ten noorden van Oostwold ingepolderd echter zonder het Molendiep door te trekken naar de nieuwe dijk, zodat de uitwatering toen al via het Koediep moet hebben gelopen. [9] Tussen 1690 en 1746 kwam de nieuwe molensloot gereed en kon het Molendiep door Oostwold geheel worden gedempt. Nog in 1800 moet het Molendiep vanaf de Oosterweg tot aan de café Bolhuis in het landschap te zien zijn geweest. De smalle stroken land aan weerszijden van het diep worden dan nog, evenals in 1706, de Westerdiepswal en de Oosterdiepswal genoemd [10]. De westelijke strook is nog terug te vinden in de percelen tussen de Klinkerweg en de Bernardlaan. Omstreeks 1972 is er bij het leggen van riolering ter hoogte van het voormalig hotel De Witte Zwaan een constructie van palen aangetroffen, vrijwel zeker delen van een beschoeiing of het sluisje die te maken hadden met het Molendiep.
De drooglegging met behulp van Zaanse watermolens
In het Groninger rijksarchief worden enkele gedetailleerde kaarten van het Huningameer bewaard, gemaakt in opdracht van de erfgenamen van de Groninger burgemeester R. Clinge in het jaar 1706 [11]. Was Clinge wellicht geheel of gedeeltelijk eigenaar van het meer? Een andere reden zou kunnen zijn dat kort tevoren de ringdijk naar het zuiden en westen werd uitgelegd en de zogenaamde Groevelanden in Midwolda bij de polder werden getrokken. De kaart spreekt dan ook van de nieuwe ringsloot en geeft verder nog het tracé van de oude dijk met ringsloot. Aan de oostzijde van het meer, omgeving Kromme Elleboog en Hardenberg, is in 1706 reeds een strook droge grond te zien, die is voorzien van een perceelsindeling. Hier treffen we ook de eerste bewoning aan. De rest van het meer is onverkaveld en moet nog als water worden beschouwd. Wel vertoont de kaart hier en daar stippellijntjes ten teken dat er al een soort verdeling van de meerbodem bestond. Van een afwatering blijkt niets op de kaart van 1706. De afwatering naar het Koediep lijkt nog niet te bestaan. Nabij de grens van Oostwold en Finsterwolde, daar waar de Goldhoorner Zwet liep, zien we wel de loop van de Ae, een klein riviertje, weergegeven, maar de hoofdafvoer was sedert lange tijd, zo zagen we, langs Oostwold. Beckeringh schreef in 1781 dat het meer des zomers bijna droog viel. Daaruit blijkt dat men ernst maakte met de drooglegging. De Oostwolder predikant, ds. Van Bolhuis schrijft in 1777 dat het meer in het verleden ´een wijle tijd droog gemalen is geweest´ [12]. Het woord gemalen duidt op de aanwezigheid van windmolens en dat er watermolens hebben gestaan weten we uit de reeds genoemde kaart uit 1706. Allereerst tekende ingenieur en bevoegd landmeter Tideman aan het Molendiep, ongeveer ter hoogte van Eben Haézer, een windwatermolen, die het water van het lager pand (langs de Klinkerstraat) naar het hoger pand (Hoofdstraat) bracht. Dat de watermolen al heel lang dienst deed, blijkt uit de vermelding van Tideman die zegt: Hier staet nog een oude molen... Betekent dat misschien dat de molen in 1706 niet eens meer functioneerde? Een tweede windwatermolen staat op de kaart aangetekend in het Finsterwolderdeel van het meer en wel bij het begin van de Tjamme (omgeving Post Pallets), maar ook deze molen was kennelijk erg oud en was, zo vermeld Tideman, in1701 weggebroken. Dat betekent dat al in het midden van de 17e eeuw grootschalig en stelselmatig werd gewerkt aan de drooglegging van het Oostwolder meer.
Over 17e eeuwse windwatermolens in het Oldambt is tamelijke weinig bekend. We kennen een vermelding uit Eexta, waar al in 1646 een watermolen stond [13]. Met deze twee aan het Huningameer komen we op drie in de directe omgeving. Ongetwijfeld waren er nog meer en interessant is nu de vraag is wie de specifieke technische kennis had om watermolens te bouwen. Van beide Oostwoldermeermolens is dat bekend en het zal niemand verbazen als daarbij de plaats Zaandam wordt genoemd.In Zaandam, een streek met veel water en daardoor een oude watermolentraditie, waren zeer veel molenbouwers actief. In de 17e eeuw leverden ze al molens aan Engeland, Hamburg, Zweden en Rusland. Zelfs werd in 1686 een watermolen verscheept naar Carolina in Noord-Amerika! Vanaf 1654 vinden we de koopakten van honderden molens ingeschreven in de Veylboecken van Westsaemdam en vanaf 1633 zijn er de Notarieele protocollen van Oost- en West Zaandam [14]. In deze protocollen treffen we ook onze twee molens aan, maar de, aanleiding is niet zo fraai, omdat het te maken heeft met problemen inzake de betaling. Op 16 november 1666 richte meester-molenmaker Pieter Pieterse uit Zaandam zich met behulp van een plaatselijke notaris tot Jan Jacobse kruydenier tot Greunigen om van mr. Johan van Swinderen te eisen dat de afbetaling en de rente op tafel kwam ´uyt zaecke van een obligatie en gelevert Moolenwerck ten laste van participanten en ingelanden van de Oostwolder ofte Huijninger meer...´. Gezien de andere notitie moet het hier wel gaan om de molen aan het Molendiep, nabij de huidige Klinkerweg; de molen die dus kort voor 1666 zal zijn gebouwd. Het bericht over de tweede molen, de in 1701 afgebroken watermolen aan de Tjamme, dateert uit 1675. Molenmaker Pieter Pieters was inmiddels overleden en ook de afbetaling van deze molen was problematisch verlopen. Op 21 maart 1675 richtten de erfgenamen zich daarom tot een Zaandammer notaris om te eischen 'van de heeren hooft ingelanden en de participanten van de Oost en de Finserwoldermeer, omtrent Greuningen' betaling van achterstallige penningen. [15]
Wie de opdrachtgevers voor de bouw van de molens zijn geweest blijft onduidelijk. In 1666 blijkt mr. Johan van Swinderen op de betaling te worden aangesproken. Had deze familie wellicht belangrijke eigendomsrechten? Helaas weten we zo goed als niets over de constructie van de molens, maar de in 1662 door Pieters gebouwde watermolens voor Bedum waren achtcante watermolens. Ook Tideman laat op de kaart van 1706 een bovenkruier-achtige molen zien met onderstuk, bovenbouw, kap en vier wieken. Kennelijk is het onderhoud een fors probleem geweest en kwamen de molens al in het begin van de 18e eeuw in bouwvallige omstandigheden te verkeren. Over de bouw van nieuwe molens is tot aan 1848 niets bekend.
De verkaveling van het drooggelegde Huningameer op de kaart van 1810.
De finale drooglegging
Uit een opvolgende kaart uit ca.1785 zien we dat de drooglegging toch al was gevorderd. Allereerst valt het op, dát er,ofschoon het centrale deel van het meer nog onverkaveld is, meer perceelsgrenzen zijn ingetekend dan op de kaart van 1706.Opvallend is ook dat de getekende indeling op de kaart van rond 1785 de verkaveling weergeeft, zoals we die in 1810 volledig op kaarten zien getekend [16]. Rond 1810 was het meer zo goed als droog en verkaveld.Het is merkwaardig dat daarbij niet de verkaveling van het oude land is gevolgd, maar dat het centrale deel van het meer een eigen verkaveling kreeg. Daaruit moeten we concluderen dat de aanwonende boeren hun recht van opstrek kennelijk reeds lang hadden verloren en de nieuwe eigenaren het nieuwe land naar eigen inzicht konden indelen. Rijst vervolgens de vraag wie de rechthebbenden waren. Ofschoon er nog uitgebreid onderzoek moet worden gedaan naar diegenen die uiteindelijk verantwoordelijk waren voor de drooglegging, blijkt uit de oudste gegevens dat het geen regionale boeren, maar kooplieden en stadsregenten waren die eigendomsrechten konden laten gelden. Kennelijk vormde zich aan het eind van de 18e eeuw een groep goed gesitueerde mensen die kapitaal staken in de finale drooglegging. In 1809 gaven de toenmalige eigenaren van het reeds droge meer landmeter Van Hulten opdracht de nieuwe landerijen op te meten en in 1810 kwam de kaart gereed. We lezen hoe drost W. de Sitter, de erven van een oud-raadsheer en de erven van Van lddekinge voor een derde, Onno Alberda van Ekenstein, de Groninger burgemeester Justus Datho Quintus en de drost Pieter Remy Sikkinghe ook voor een derde, en tot slot oud raadsheer Hora Siccama ook voor een derde deel, samen eigenaren waren van het voormalige meer. In de loop van de 19e eeuw verkochten de genoemde families op regelmatige tijden landerijen aan nieuwe bewoners. Ook de Winschoter koopman Berend Haitzema verkocht land. [17] Behalve een doelmatige verkaveling ontstonden er in het gebied enkele weg verbindingen. Allereerst zien we dat delen van de oude ringdijk als wegen in gebruik werden genomen en nog steeds is een groot deel van de ringdijk als weg in het landschap terug te vinden. De Groeveweg van Midwolda naar Meerland liep langs de grensscheiding tussen de dorpen Midwolda en Oostwold en voor de ontsluiting van het nieuwe land kwamen er twee wegen, de Westerweg en de Oosterweg. Beiden liepen vanaf de Noorderringdijk en de Oosterweg in zuidelijke richting. De Westerweg is inmiddels verdwenen, maar de Oosterweg (in 1785 de Nieuwe Oosterweg en 1867 Middel Meerland genoemd is er nog en is nu bekend onder de naam Nieuweweg. Het tracé van de Nieuweweg loopt mee tot aan de dorpsgrens van Oostwold en Finsterwolde en gaat vervolgens met een knik zuidwaarts langs de dorpsgrens tot aan de Ekamperweg. Daarbij kruist hij de zuiderringdijk waarlangs het gehucht Meerland ontstond. Halverwege de nieuwe weg loopt een weg in oostelijke richting, de Nieuwe Meerlandseweg, welke aansluit op de ringdijk (klinkerweg) nabij Hardenberg. Tot de wateringen die omstreeks 1800 voor de ontwatering van Meerland werden aamgelegd behoorde onder andere een sloot die nu het Papegat wordt genoemd. De herkomst van die naam is onbekend.
In het midden van de 19e eeuw maakte de bemaling van het Meerlandgebied een sprong voorwaarts toen twee grote watermolens werden gebouwd. Dat gebeurde toen Gedeputeerde Staten van Groningen in 1848 toestemming verleenden voor de oprich¢ing van een watermolen die uitwaterde in het Koediep. De windmolen van Meerland werd geplaatst langs de bestaande afwatering naar het Koediep en had een grote en een kleine vijzel en de wieken hadden een vlucht van 23 meter. In 1886 werd een officieel waterschap opgericht Huninga-Meerland, en kort daarna werd naast de molen een stoomgemaal met een vermogen van 15 pk gebouwd. De windmolen werd in 1921 afgebroken. Het waterschap voor geheel Meerland was 700 hektare groot en besloeg het gebied tussen de oude ringdijk en het randgebied daarbuiten. De andere watermolen werd in 1850 gebouwd voor de bemaling van de Groevelanden, het Midwolder deel van Meerland en waterde door middel van een eigen molensloot uit op het Koediep.
Bewoning van Meerland
Over de eerste bewoning in de droge polder worden we geïnformeerd aan de hand van de eerste kadastrale opmetingen uit 1823 en 1831. De kaarten tonen hoe weinig huizen er in die tijd nog stonden. Langs de Noorderringdijk was geen bewoning,ook langs de huidige Oosterweg en de Kromme Elleboog stonden geen huizen. Pas in het Finsterwolder deel, na de scherpe knik in de Kromme Elleboog, staan zeven arbeidershuizen, waarvan de eigenaren waren: Jan Hindriks de Vries, Arend Frans Venekant, Heike Siewerts Kuiper, Berend Jans Spel, Jan Hinderks Kolk, wed. Heye Pieters Lingbeek, Harm Berends Grimmius, Jan H. Meijer, wed. Siewert Aaldriks Toren en Krieno Karsiens Nieborg. Aan de Zuiderringdijk, op de hoek Zuiderringdijk/Nieuweweg stond opnieuw een groepje huizen: vijf in getal. De eigenaren waren Jan Harms Houwen, Gerrit Swart, Jurren Helmers Modderman, Jurren Hindriks Nap en Derk Jans Roman en iets ten oosten daarvan stond één woning, nl. die van Jan Geerts Bonder. Langs de Zuiderringdijk, vanaf de Nieuweweg tot de Groeveweg, stond in 1823 één huis dat eigendom was van de Oostwolder landbouwer Willem Jans Roemeling. Het boerderijtje stond op de hoek Zuiderringdijk/Groeveweg. Langs de hele Groeveweg was maar één huis te vinden. Het stond halverwege en behoorde toe aan de weduwe van Berend Jurjens Kroon, winkelier te Nieuw Beerta. In totaal stonden er binnen de ringdijk dus slechts 15 huizen, allen gebouwd tussen 1800 en 1830. We weten dat een aantal boerderijen in dit gebied tussen 1845 en 1855 werd gesticht en dat in die tijd ook het aantal woningen toenam. Vrijwel zeker was dat een gevolg van de verbeterde waterhuishouding door het plaatsen van een watermolen in 1848. Op de topografische kaart van 1902 is de toenemende bewoning zeer opvallend. Langs de huidige Kromme Elleboog vinden we alleen in het Finsterwoldse deel bewoning in de vorm van een gehuchtje bestaande uit enkele korte laantjes met zo'n 45 arbeidershuisjes. Het gehucht lag precies in de noord-oostelijke knik van de noordelijke dijk en aanvankelijk (rond 1900) werd alleen het gehucht Kromme Elleboog genoemd, kennelijk naar de markante knik in de weg. Op de provinciekaart van 1867 staat deze naam nog niet, maar wordt het gebied Vlintendam genoemd. Vlinten zijn veldkeien die daar in de keileemgrond in grote getale waren te vinden. Kennelijk is er ergens op die plek een dam opgeworpen van keien. Verder ontstond ter hoogte van de Hardenberg een streekje met een tiental arbeidershuisjes met smalle tuintjes. De bewoning langs de Zuiderringdijk (Meerland) concentreerde zich vooral op de hoek van de Nieuweweg / Zuiderringdijk met ca.30 arbeiderswoningen. Ook aan de noordzijde langs de Nieuweweg verrezen twee concentraties arbeidershuisjes (ca. 25 en 12 stuks). De meest belangrijke woningconcentratie ontstond aan de Groeveweg, in 1902 nog Buiten Meerlandsche weg genoemd. Op smalle percelen stonden daar rond 1900 zo' n 60 arbeidershuisjes. Het waren veelal schamele onderkomens van zeer geringe omvang: veenhutten soms, eigendom van de allerarmste mensen die genoegen moesten nemen met een woonplaats in het diepst van de droog gelegde meerbodem waar wegens de voortdurende hoge waterstand voor een boer niets te verbouwen en te verdienen was. De natte grond was hooguit geschikt als wei-of hooiland, maar veel land van de Meerlandse bevolking wordt in de kadastrale leggers uit het midden van de 19e eeuw zelfs aangeduid als 'slecht weiland'. Wegens de lage ligging van -2.70NAP stond dit deel van Meerland in de wintermaanden dikwijls wekenlang blank. Veel woningen waren daarom op een opgeworpen hoogte gebouwd. Het loon van de Meerlanders was hard werken, armoede, modder en wateroverlast.
Aan de huidige Groeveweg liggen nog vier korte zijlanen die voor het gebied kenmerkende namen dragen als Meerlaan, Stobbelaan (kienstobben), Rietlaan en Wadderlaan (turfstekersgereedschap). Op de kaart van 1902 vinden we voor een aantal wegnamen andere namen genoemd. Merkwaardig is dat de huidige Nieuwe Meerlandse weg vroeger oude Meerlandscheweg werd genoemd. De Zuiderringdijk werd in 1902 de Buiten Meerlandsche weg genoemd en ook de huidige Groeveweg werd zo genoemd. Vanaf de Klinkerweg te Oostwold tot aan het gehucht Kromme Elleboog in Finsterwolde, werd de weg Ringweg genoemd. De huidige Noorderringdijk noemde men de Groeveweg, naar de Groevelanden zoals het gebied ten westen van de Groeveweg werd genoemd. De naam is vermoedelijk afkomstig van turfgroeve. Tussen de Groeveweg en de Niesoordlaan vinden we in 1900 nog een gebied van onafgegraven hoogveen.
Nabeschouwing
Van het vroegere Huningameer is de oude ringdijk nog zonder moeite in het landschap terug te vinden. In de late middeleeuwen was het een waterplas temidden van woeste gronden, veen en heide, maar het is niet onmogelijk dat toen reeds een ringdijk werd aangelegd. Was de familie Huninga uit Oostwold direct betrokken bij de aanleg van de ringdijk?Al in de 17e eeuw bestond er een Molendiep en stonden er twee windwatermolens voor de drooglegging. Sedert ca.1800 is Meerland droog en het land verkaveld en volgde bewoning. Een onopgeloste vraag is vooralsnog onder wiens leiding de droogmaking precies gebeurde. De gegevens wijzen in de richting van goedgefortuneerde stadsgrenten en kooplieden die geld probeerden te verdienen aan de inpoldering. In 1831 vinden we binnen de ringdijk slechts 15 woningen, maar als gevolg van de verbeterde waterafvoer door middel van een windmolen (1848) werd er druk gebouwd. Meerland is altijd synoniem geweest voor arme dagloners, die in hun hutten en schamele behuizingen genoegen moesten nemen met een Woonplaats op het diepst van de drooggemalen meerbodem.
1. Provinciekaart Bartholdus Wicheringe. De kaarten van Groningerland, (KG) J.J.Vredenberg-Alink, Uíthuizen 1974, nr. 42.2. Provinciekaart van F. de Wit. (KG) nr. 49.3. Zie de menjng van Stratingh, De Dollard 1855 pag.144. Provinciekaart N. Visscher (KG) nr. 6] .5. De overeenkomsten van 1391 en 1420, ing. H. Boer 19946. Zie de kaart, afgedrukt in Boerderijen Wold-Oldambt, Scheemda 1997 pag. 210\211.7. Tweetal van plegtige redevoeringen, L.van Bolhuis, Groningen 1778, pag. 78.8. Getekende kaart van Oostwold van H. Jans Bus, opgemeten in 1746, privébezit dhr. G.J.Sieftsema Almelo. Vrijwel zeker gaat het om de Scheemder schoolmeester Harm Jans Bus die in 1726 vanuit Emden naar Scheemda kwam.9. Getekende kaart van Bontko Bennes 1690, zie Boerderijen Wold-Oldambt 1, pag 192.10. Zie de getekende kaart van Tideman, Boerderijem Wold Oldambt 1 pag. 33811. Kaart als nr.10, Groninger Archieven stam nr. 1349.12. Tweetal van plegtige redevoeringen, L van Bolhuis, Groningen 1778, pag 76.13. Het grondreglement voor de waterschappen, 1 ste stuk mr. E van l.oon 1898, pag. 5214. Aanwezig in het Rijksarchief te HaarLem.15. Mededeling van S. Lootsma uit Zaandam. afgedrukt in Maandblad Groningen 1933 pagina 25 en 26.16. Groninger Archieven, getekende kaart landmeter Van Hulten, stamnummer 1355/2017. Zie Boerderijen Wold-Oldambt o.a 104,106.