De mossel is een tweekleppig week- of schelpdier.
Kenmerken
De mossel heeft een langwerpig en driehoekige schelp die heel dun maar wel stevig is. De buitenkant van de schelp heeft een paarsblauwe kleur.
De mossel heeft een onopvallend slot dat bestaat uit zeer kleine tandjes.
Admen doet de mossel niet maar er stroomt wel water in en uit de schelp.
Voeding
De mossel is een filteraard, dat wil zeggen dat hij alleen maar zijn 'huisje' hoeft te openen. Zo wordt er water naar binnen gezogen door de ene opening en terug naar buiten gespoten door de andere opening. Het water komt voorbij een rij kieuwen en zo wordt er zuurstof en voedsel uitgehaald.
Voortplanting
Paren gebeurt op een aparte manier. Miljoenen eitjes en zaadcellen worden het water in gespoten. In het zeewater komen deze twee samen en worden zo bevrucht. Hieruit komen er een soort larven. Na één maand wordt er een schelp gevormd, die langzaam aan het diertje begint te groeien. Na eent tijdje wordt dit diertje te zwaar waardoor het naar de bodem van de zee zakt. Deze kleine mosselen noemen we mosselzaadjes.
De schelp van de jonge dieren zijn geelachtig en licht doorzichtig.
Mosselbank
De mossel zit het liefst in onrustige water want zo krijgen ze veel voedsel. Zo zien we vaak een mosselbank, dat is een verzameling van mosselen op een golfbreker.
Mensen kweken ook mosselen. Zo bouwen ze zelf rotsen in het water. Hierop planten ze mosselzaadjes. De mosselen hangen aan elkaar vast met draden.
Weetjes