Betekenis titel: Het droevige vertrek.
Dit lied gaat over het lot dat vele arme bewoners in het Noord-Oosten in Brazilië trof. Door aanhoudende droogte werden vele keuterboertjes gedwongen hun vee en grond te verkopen en te vertrekken om in het zuiden van Brazilië (vooral São Paulo) te gaan wonen om te proberen daar een bestaan op te bouwen.
Vaak bleek deze droom een desillusie en werden de Noord-Oosterlingen door de Zuidelijke Brazilianen met de nek aangekeken, gediscrimineerd en uitgebuit. En vele Noord-Oosterlingen kwamen in de sloppenwijken terecht.
Tekst: Patativa do Assaré
Muziek en uitvoering: Luiz Gonzaga (1964)
Português
Setembro passou
Outubro e novembro
Já tamo em dezembro
Meu Deus, que é de nós
(Meu Deus, meu Deus)
Assim fala o pobre
Do seco nordeste
Com medo da peste
Da fome feroz
(Ai, ai, ai, ai)
A treze do mês
Ele fez experiência
Perdeu sua crença
Nas pedra de sal
(Meu Deus, meu Deus)
Mas noutra esperança
Com gosto se agarra
Pensando na barra
Do alegre Natal
(Ai, ai, ai, ai)
Rompeu-se o Natal
Porém barra não veio
O Sol bem vermeio
Nasceu muito além
(Meu Deus, meu Deus)
Na copa da mata
Buzina a cigarra
Ninguém vê a barra
Pois barra não tem
(Ai, ai, ai, ai)
Sem chuva na terra
Descamba janeiro
Depois fevereiro
E o mesmo verão
(Meu Deus, meu Deus)
Entonce o nortista
Pensando consigo
Diz "isso é castigo"
Não chove mais não
(Ai, ai, ai, ai)
Apela pra março
Que é o mês preferido
Do santo querido
Senhor São José
(Meu Deus, meu Deus)
Mas nada de chuva
'Tá tudo sem jeito
Lhe foge do peito
O resto da fé
(Ai, ai, ai, ai)
Agora pensando
Ele segue outra trilha
Chamando a família
Começa a dizer
(Meu Deus, meu Deus)
Eu vendo meu burro
Meu jegue e o cavalo
Nós vamo' a São Paulo
Viver ou morrer
(Ai, ai, ai, ai)
Nós vamo' a São Paulo
Que a coisa 'tá feia
Por terras alheias
Nós vamo' vagar
(Meu Deus, meu Deus)
Se o nosso destino
Não for tão mesquinho
Daí pro mesmo cantinho
Nós torna a voltar
(Ai, ai, ai, ai)
E vende seu burro
Jumento e o cavalo
Inté mesmo o galo
Venderam também
(Meu Deus, meu Deus)
Pois logo aparece
Feliz fazendeiro
Por pouco dinheiro
Lhe compra o que tem
(Ai, ai, ai, ai)
Em um caminhão
Ele joga a famía
Chegou o triste dia
Já vai viajar
(Meu Deus, meu Deus)
A seca terrive
Que tudo devora
Ai, lhe bota pra fora
Da terra Natal
(Ai, ai, ai, ai)
O carro já corre
No topo da serra
Olhando pra terra
Seu berço, seu lar
(Meu Deus, meu Deus)
Aquele nortista
Partido de pena
De longe da cena
Adeus meu lugar
(Ai, ai, ai, ai)
No dia seguinte
Já tudo enfadado
E o carro embalado
Veloz a correr
(Meu Deus, meu Deus)
Tão triste coitado
Falando saudoso
Um seu filho choroso
Exclama a dizer
(Ai, ai, ai, ai)
De pena e saudade
Papai sei que morro
Meu pobre cachorro
Quem dá de comer?
(Meu Deus, meu Deus)
Já outro pergunta
Mãezinha, e meu gato?
Com fome, sem trato
Mimi vai morrer
(Ai, ai, ai, ai)
E a linda pequena
Tremendo de medo
Mamãe, meus brinquedo
Meu pé de fulô?
(Meu Deus, meu Deus)
Meu pé de roseira
Coitado ele seca
E minha boneca
Também lá ficou
(Ai, ai, ai, ai)
E assim vão deixando
Com choro e gemido
Do berço querido
Céu lindo e azul
(Meu Deus, meu Deus)
O pai pesaroso
Nos fio pensando
E o carro rodando
Na estrada do sul
(Ai, ai, ai, ai)
Chegaram em São Paulo
Sem cobre quebrado
E o pobre acanhado
Percura um patrão
(Meu Deus, meu Deus)
Só vê cara estranha
De estranha gente
Tudo é diferente
Do caro torrão
(Ai, ai, ai, ai)
Trabaia dois ano
Três ano e mais ano
E sempre nos prano
De um dia vorta
(Meu Deus, meu Deus)
Mas nunca ele pode
Só vive devendo
E assim vai sofrendo
É sofrer sem parar
(Ai, ai, ai, ai)
Se arguma notícia
Das banda do norte
Tem ele por sorte
O gosto de ouvir
(Meu Deus, meu Deus)
Lhe bate no peito
Saudade de móio
E as água nos zóio
Começa a cair
(Ai, ai, ai, ai)
Do mundo afastado
Ali vive preso
Sofrendo desprezo
Devendo ao patrão
(Meu Deus, meu Deus)
O tempo rolando
Vai dia e vem dia
E aquela famía
Não volta mais não
(Ai, ai, ai, ai)
Distante da terra
Tão seca, mas boa
Exposto à garoa
A lama e o baú
(Meu Deus, meu Deus)
Faz pena o nortista
Tão forte, tão bravo
Viver como escravo
No norte e no sul
(Ai, ai, ai, ai)
Nederlandse vertaling
September ging voorbij
Oktober en november
We zitten al in december
Mijn God, wat moet er van ons worden
(Mijn God, mijn God)
Zo praat de arme
Van het droge Noord-Oosten
Met angst voor de plaag
Van de wrede honger
(Ai, ai, ai, ai)
Op de 13e van de maand
Deed hij een test (met zoutstenen)
Verloor toen zijn geloof
In de zoutstenen (1)
(Mijn God, mijn God)
Maar een andere hoop
Waar hij zich aan vastklampt
Denkend aan de wolken (2)
Van de vrolijke Kerstmis
(Ai, ai, ai, ai)
Kerstmis brak aan
Maar de wolken kwamen niet
De zon intens rood (3)
Kwam wel heel vaak op
(Mijn God, mijn God)
In de boomkruinen
Zingen de cicaden (4)
Maar niemand ziet de wolken
Want die komen maar niet
(Ai, ai, ai, ai)
Zonder regen op de grond
Valt ook januari vies tegen
Dan februari
En zelfs de zomer
(Mijn God, mijn God)
Dan denkt de Noorderling
Bij zichzelf
Zegt "dit is een straf"
Het gaat niet meer regenen
(Ai, ai, ai, ai)
Doet een beroep op maart
Die de favoriete maand is
Van zijn geliefde heilige
De heer Sint Jozef
(Mijn God, mijn God)
Maar niks van regen
Alles is tevergeefs
En dan verdwijnt uit zijn hart
Het laatste restje geloof
(Ai, ai, ai, ai)
Nu nadenkend
Volgt hij een ander spoor
Roept het gezin bijeen
En begint te vertellen
(Mijn God, mijn God)
Ik verkoop mijn muildier
Mijn ezel en mijn paard
We gaan naar São Paulo
Het wordt leven of sterven
(Ai, ai, ai, ai)
We gaan naar São Paulo
Want het ziet er slecht uit
Naar verre gebieden
Gaan we op de bonnefooi
(Mijn God, mijn God)
Als ons lot
Niet zo miserabel zal zijn
Naar het zelfde plekje
Kunnen we weer terug
(Ai, ai, ai, ai)
En hij verkoopt zijn muildier,
Ezel en paard
En zelfs de haan
Verkochten ze ook
(Mijn God, mijn God)
Al snel verschijnt er
Een blije hereboer
Voor weinig geld
Koopt hij alles wat hij heeft
(Ai, ai, ai, ai)
Op een vrachtwagen
Gooit hij zijn gezin
De droevige dag is aangebroken
Ze gaan al op reis
(Mijn God, mijn God)
De ellendige droogte
Die alles verslindt
Ai, verdrijft hem
Van zijn geboortegrond
(Ai, ai, ai, ai)
De auto rijdt al
Op de top van de berg
Neerkijkend op het land
Zijn wieg, zijn haard
(Mijn God, mijn God)
Die Noorderling
Verscheurd door spijt
Ver weg van het uitzicht
Vaarwel mijn thuis
(Ai, ai, ai, ai)
De volgende dag
Is iedereen moe
En de auto bepakt
Snel aan het rijden
(Mijn God, mijn God)
Zo verdrietig de stakker
Met heimwee aan het praten
Eén van zijn kinderen al huilend
Roept opeens uit
(Ai, ai, ai, ai)
Van medelijden en gemis
Papa, besterf ik het bijna
Mijn arme hond
Wie geeft hem te eten?
(Mijn God, mijn God)
En dan nog een vraag
Moedertje, en mijn kat
Met honger, zonder verzorging
Mimi zal doodgaan
(Ai, ai, ai, ai)
En de prachtige kleine
Bibberend van angst
Mama, mijn speelgoed
Mijn bloem?
(Mijn God, mijn God)
Mijn rozenstruik
Ach arme, zal verdrogen
En mijn pop
Is daar ook achtergebleven
(Ai, ai, ai, ai)
En zo laten ze achter
Met gehuil en gekreun
De geliefde geboorteplaats
En de prachtige blauwe hemel
(Mijn God, mijn God)
De bezwaarde vader
Denkend aan zijn kinderen
En de auto voortdenderend
Op de weg naar het Zuiden
(Ai, ai, ai, ai)
Zij kwamen aan in São Paulo
Met geen cent op zak
En de verlegen stakker
Zoekt een baas
(Mijn God, mijn God)
Hij ziet alleen vreemde gezichten
Van vreemde mensen
Alles is anders
Alles is duur
(Ai, ai, ai, ai)
Hij werkt twee jaar
Drie jaar en nog meer
En altijd van plan
Om op een dag terug te gaan
(Mijn God, mijn God)
Maar dat kan hij nooit
Leeft alleen maar met schulden
En zo blijft hij lijden
Het is lijden zonder einde
(Ai, ai, ai, ai)
Als er nieuws is
Van de groepen uit het Noorden
Heeft hij het geluk
Het plezier om het te horen
(Mijn God, mijn God)
Dan voelt hij in zijn hart
Vreselijk veel heimwee
En de tranen in zijn ogen
Beginnen te vallen
(Ai, ai, ai, ai)
Ver van de wereld
Daar leeft hij gevangen
Ondergaat hij minachting
Heeft schulden bij de baas
(Mijn God, mijn God)
De tijd gaat maar verder
Dag in en dag uit
En dat gezin
Keert nooit meer terug
(Ai, ai, ai, ai)
Ver van hun land
Zo droog, maar zo fijn
Blootgesteld aan de motregen
De modder en de koffer
(Mijn God, mijn God)
Het geeft medelijden de Noorderling te zien
Zo sterk, zo dapper
Levend als een slaaf
In het Noorden en Zuiden
(Ai, ai, ai, ai)
(1) Het is een traditie in het Noord-Oosten van Brazilië om als test zoutstenen op de vensterbank te leggen tussen 12 en 13 december. Aan het aantal zoutstenen dat vochtig of gesmolten is, worden conclusies getrokken over de verwachting van de regens in het nieuwe jaar.
(2) In de Portugese tekst wordt 'barra' genoemd. Hierbij wordt verwezen naar een lijn of zoom van bewolking aan de horizon die werd gezien als teken dat de regens op komst waren. Daarom heb ik dit vrij vertaald naar 'wolken'.
(3) en (4) Een rode zonopkomst en zingende cicaden werden ook gezien als tekens dat de regens op komst waren.