Engelbos Camille, priester  

Pastoor Camille Engelbos  (link met zijn familie)

In Erfgoud Sint-Truiden lezen we het volgende over Camille Engelbos :

Tweelingsbroer van zus. Zoon van landbouwer Joannes uit Velm, voorzitter Kerkfabriek Bevingen-Halmaal, en van Léonie Renson.

Oude herenhoeve Straeten. Ll. Broeders Sint-Truiden. Priester 1938. Kapelaan Chênée. Aalmoezenier Kadettenschool Saffraanberg. Na veldtocht 1940 te Gent ontsnapt als krijgsgevangene. Lid Geheim Leger, groep CT IX februari 1942. Verstopte dienstplichtigen uit de Oostkantons. Overval op Duitse vrachtwagen voor voedsel. Verzetsman ‘Maurice van Loon’, ondergedoken o.a. als mijnwerker en pater augustijn. Directeur opvangcentrum (Joodse) kinderen ‘La Cure des Enfants Anémiés’ abdij Leffe vanaf Pasen 1944. Adoptie drie Joodse kinderen, één werd priester. Pastoor nieuwe Sint-Lutgardisparochie Tongeren 1946 met bouw kerk, school en parochiegebouwen. Pastoor Zonhoven 1963 met bouwwerken en rector Sint-Gangulfus Sint-Truiden 1980. Op rust 1993.

Onderstaande foto's zijn van de eerste mis, eremis van Camille Engelbos in 1930.

geflankeerd door de paters Renson

         Camille Engelbos, priester

Joseph-Eduard-Camille Engelbos werd als tweeling te Bevingen-Straeten geboren op 19 mei 1911 (1). Beide kinderen werden gedoopt door pastoor Gustave Pinte (2). Hun ouders waren Jan (3) en Leonie Renson (4). Vader Engelbos was voorzitter van de kerkfabriek van Bevingen-Halmaal.

Na zijn studies werd Camille op 3 juli 1938 in Luik tot priester gewijd. Zijn eremis werd in Bevingen met veel luister gevierd op 5 juli 1938. Kort daarna werd hij door Mgr. Kerkhofs aangesteld als kapelaan in Chenée bij Luik.

Als jonge priester beleefde hij de woelige oorlogstijd. In 1939 werd hij gemobiliseerd. Tijdens de 40 dagen-vlucht in 1940 namen de Duitsers hem gevangen, maar hij ontsnapte en dook onder in Chenée. Hij zamelde geld en eetwaren in voor arme kinderen en oude mensen. Jonge mannen uit de Duitse kantons die door Hitler tegen hun wil opgeëist werden, verstopte hij bij betrouwbare vrienden. Om aan eten te komen voor de gezinnen die verstekelingen hadden, nam hij deel aan een overval op een Duitse vrachtwagen, die boter vervoerde. Als verzetsman werd hij gezocht en herhaaldelijk achtervolgd door de Gestapo, maar hij wist telkens te ontkomen. Ver- momd als mijnwerker vluchtte hij naar Sint-Truiden. Onder een valse identiteit ij- verde hij op verschillende plaatsen verder. In Kontich werd hij onder een valse naam bij de paters augustijnen aangesteld als priester-leraar. De Duitsers zaten hem op de hielen en hij vertrok naar Dinant. In 1944 kwam hij daar in contact met jood- se kinderen, die hij in bescherming nam. Na de oorlog konden drie van hen niet naar Israël terugkeren. Hij voedde hen op en liet hen studeren. Een van hen werd priester.

In 1946 kwam hij als pastoor naar de parochie Sint-Lutgardis in Tongeren. Tijdens een jarenlange bedeltocht zamelde hij voldoende geld in voor een prachtige kerk, een school en parochiegebouwen.

In 1962 verhuisde hij naar de centrumparochie van Zonhoven. Ook daar begon hij een bedeltocht voor parochiaal werk. De vervallen kerk liet hij restaureren.

In 1979 werd hij rector van de Sint-Gangulfuskerk, een annex van de Sint- Truidense Onze-Lieve-Vrouwekerk. Na 1993 bleef hij er als erepastoor en kon te- rugblikken op een actief en avontuurlijk priesterleven. Hij overleed op 20 april 2002.

Jos Vanderheyden

(1) De andere boreling werd Maria-Celestina-Henrica gedoopt. (2) E.H. Gustave Pinte was pastoor van Bevingen van 1909 tot 1912.

(3) Jean-Henri Engelbos, geboren te Velm op 18 november 1873 en overleden te Bevingen-Straeten op 16 april 1951.

(4) Anna-Marie-Leonie Renson, geboren te Sint-Truiden op 25 augustus 1872 en er overleden op 28 juli 1955.

Bij de jaarlijkse sacramentsprocessie.

Op de koffie na de eremis van Camille

met ouders Joannes Engelbos en Leonie Renson

met moder Leonie Renson

De volgende foto's zijn van een latere periode Sint-Gangulfushof en zijn opgebouwde kerk in Tongeren.

de Sint-Lutgardiskerk in Tongeren

met zussen Engelbos

Laten wij nu Pastoor C. Engelbos aan het woord.

In 1939 werd ik gemobiliseerd als dienstdoende legeraalmoezenier in de Kadettenschool van Sint-Truiden. Eveneens in dienst van het Geneeskundig Korps heb ik de veertigdagen-vlucht meegemaakt. Ik werd door de Duitse soldaten in Loppem in West-Vlaanderen gevangen genomen maar op 29 mei 1940 vluchtte ik te

Gent uit de rangen van de gevangenen.

Ik kwam terecht bij een brave familie. Deze mensen beschermden mij en wilden zelfs mijn priestertoog afhalen bij mijn Heeroom, Zeer Eerwaarde Pater Fulgens Renson, pastoor van de Sint-Stephanusparochie te Gent.

Op 6 juni 1940 kocht ik met mijn enige bezit (600 frank) een nieuwe fiets in Gent en 's anderendaags, op 7 juni stond ik op de Grote Markt van Sint-Truiden. Dank U, Fulgens Renson

Vanaf 10 juni heb ik mijn apostolaat terug opgenomen als kapelaan en medestichter van een nieuwe parochie met als patroonheilige Saint-Jean Vianney. Ik deed er mee aan de bedeltochten in de parochies van Limburg. Ons doel was de bouw van scholen en jeugdlokalen, waarin wij tevens de vluchtelingen van de Duitse overheersing moesten opvangen en beschermen. Wij spreken over de periode 1938 - 1946.

Op bevel van Hitler, werden op 18 mei 1940, de kantons Eupen - Malmédy (les pays rédimés) ingelijfd bij Duitsland. Hierdoor moesten alle jongens uit de streek vanaf zestien jaar ten strijde trekken tegen het communisme. Tientallen jongeren vluchtten weg uit hun gemeente en zakten af naar Luik om daar onderdak en bescherming te vinden. Deze jongeren waren veelal eindejaarsstudenten aan de colleges van Malmédy, Saint-Vith en andere.

Vele jongeren kwamen terecht in onze parochie en als priester werden wij als eersten opgeroepen om deze jongeren te helpen verbergen met alle risico's daaraan verbonden. Aanvankelijk werden ze bij ons verstopt, later bij echte vrienden.

De taak om deze jongeren te plaatsen bij verschillende families en om hen van het nodige onderhoud te voorzien, bracht ons in contact met de weerstand. De CT XI LIEGE. Daar heb ik zelfs enkele diefstallen helpen organiseren om de nodige voedingsmiddelen bijeen te krijgen.

Met vier geestelijken namen we deel aan de weerstandsgroeperingen. We werden echter verraden door een jonge man, die aangesloten was bij de Gestapo. Mijn confrater Eerwaarde Heer Jef Brusten werd gevangen genomen. Hij werd naar de concentratiekampen van Gross Streelitz, Dora en Nordhausen gestuurd, om ten slotte volkomen uitgeput bij zijn ouders te komen sterven.

Op 3 november 1942 werd ik in extremis door een dame verwittigd van de komst van de Gestapo. Ze zei: "Monsieur le Vicaire, la Gestapo est arrivée et on a demandé votre adresse. Sauve-toi ! Je leur ai fait faire un détour. Vite vite.» Vanuit het venster bij de buren heb ik toen alles kunnen volgen. Twee auto's kwamen aangereden en stopten. Gewapende SS-ers stapten uit en drongen de pastorie binnen. Alles wat nog enigszins goed was, werd meegenomen.

Verkleed als mijnwerker ben ik dan die avond gevlucht richting Sint-Truiden. Het Bisdom raadde mij aan om zo vlug mogelijk de provincies Limburg en Luik te verlaten omdat ik overal gezocht werd. Vandaar de vele pogingen om in het bisdom Mechelen een job te krijgen in het onderwijs om zo aan de Gestapo te ontsnappen.

Ik vond tijdelijke bescherming bij de Paters Augustijnen. Ik werd aangesteld als leraar in hun college te Kontich en als hulp in hun Noviciaat. Het duurde niet lang, want reeds na enkele maanden moest ik weer op de vlucht.

In gebed in de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Banneux, ontmoette ik een verzetsman. Hij kwam uit de KAJ-centrale van Brussel en was op zoek naar helpers om Joodse kinderen te beschermen. Deze kinderen waren verborgen in de "Home des enfants anémiés" in Luik om zo te ontsnappen aan hun vernietiging in de Duitse concentratiekampen.

Na deze ontmoeting begint mijn apostolaat bij de Joodse kinderen, die overal werden opgespoord en opgepakt om te worden vergast in Warschau.

Na een contact met Monseigneur Kerkhofs, bisschop van Limburg en Luik, werd ik afgehaald aan de Kapel van Onze-Lieve-Vrouw in Banneux. Ik vervoegde mij dan bij een kamp van Joodse kinderen, die werden samengebracht door de KAJ-werking van Brussel en die werden ondergebracht in de KAJ-centrale van Dworp.

Door de niet-aflatende opsporingen door de Duitsers, werd mijn verblijf aldaar ongunstig en vanaf Pasen 1944 werd ik aangeduid als directeur van "La Cure des Enfants Anémiés" van de abdij van Leffe bij Dinant. Ik kreeg daar tot het einde van de oorlog (tot 4 mei 1945) de verantwoordelijkheid over de Joodse kinderen. Het werk stond onder toezicht van de "JOC Nationale" rue d'Anderlecht, 4 in Brussel.

Ook hier ondervond ik de bescherming van de goddelijke Voorzienigheid en uit dankbaarheid heb ik drie flinke broers bij mij genomen om hen te laten studeren en om hun toekomst voor te bereiden. Dit alles gebeurde in een gezellige familiegeest. Een van hen werd later priester. Zijn naam : Camille Goldfarb.