Thema 3 Wegwijzers - Studiewijzer
Wat ik moet kennen, moet ik eerst begrijpen en dan enkele keren opzeggen, opschrijven, tekenen ... tot ik het uit mijn hoofd ken. Dat wil zeggen dat ik het kan opschrijven, zeggen of uitleggen zonder hulp. Dat is zo voor 1 tot en met 7.
Wat ik moet kunnen, moet ik vooral begrijpen. Dat wil zeggen: stel dat juf of meester iets vraagt dat daarop lijkt, dan kan ik dat oplossen. Dat is zo voor voor 8 tot en met 13.
1 Ik ken enkele verschillen tussen een luchtfoto en een kaart.
Tip: bekijk de info op pagina 12 in je werkboek opnieuw.
2 Ik weet wat ik kan zien op een staatkundige kaart, een natuurkundige kaart en een themakaart.
Tip: zoek kaarten van elke soort in de atlas en bekijk wat erop staat.
3 Ik ken de windroos met de hoofd- en tussenwindrichtingen.
Tip: teken de windroos en vul de windrichtingen aan.
4 Ik ken de provincies van ons land, hun silhouet en hun provinciehoofdplaats.
Tip: leer de provincies en de provinciehoofdplaatsen uit het hoofd. Gebruik een goede kaart en bekijk de vorm van de provincie.
5 Ik ken en begrijp de namen:
- Vlaams, Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
- Vlaamse, Franse en Duitstalige Gemeenschap;
- van de drie landstalen.
Tip: herneem les 8 in je werkboek. Zorg dat je de namen kunt opzeggen, begrijpt en kunt plaatsen op een kaartje.
6 Ik weet dat we op basis van het reliëf ons land kunnen indelen in Laag-, Midden- en Hoog- België en kan die streken aanduiden op de kaart. Ik begrijp de reliëfvormen: vlakte, heuvel, plateau.
Tip: herneem les 5 in je werkboek. Zorg dat je de namen kent en kunt plaatsen op de kaart van ons land.
7 Ik ken de erkende symbolen van de Vlaamse Gemeenschap: de feestdag, het wapen, de vlag, het volkslied en het memoriaal.
Tip: bekijk de info op pagina 28 en 29 in je werkboek opnieuw.
8 Ik kan in mijn atlas iets opzoeken met behulp van de inhoudsopgave en het register.
Tip: laat iemand namen van plaatsen, landen, bergen, rivieren ... geven en zoek ze op in de atlas. Noteer de soort kaart en de roostercellen.
9 Ik weet dat een legende de tekens op een kaart verduidelijkt en kan die gebruiken.
Tip: bekijk de legende van enkele kaarten in je atlas en zorg dat je weet hoe de legende werkt.
10 Ik kan de afstand tussen twee punten op een kaart berekenen aan de hand van de lijn- en de breukschaal.
Tip: oefen dit opnieuw in met je atlas. Meet de afstand op de kaart en bereken de afstand in werkelijkheid. Laat het controleren.
11 Ik kan me oriënteren met behulp van een kompas.
Tip: oefen met een kompas. Leg het neer op verschillende plaatsen en teken de windroos.
12 Ik kan voorbeelden van kinderrechten linken aan het juiste recht.
Ik kan voorbeelden van kinderrechten linken aan het juiste recht.
13 Ik kan zeggen welk bestuur de bevoegdheid heeft om een bepaalde taak uit te voeren: het gemeentebestuur, het provinciebestuur, de Vlaamse regering en de federale regering.
Tip: herbekijk les 8. Zoek zelf of vraag aan je ma, pa, broer, zus ... nog enkele voorbeelden van taken.