GGOR-maatregel Tijdelijke peilverlaging Rijnstrangen - Resultaten monitoring 2016-2017
In 2016 is in de Rijnstrangen een peilverlaging uitgevoerd als maatregel voor het GGOR. Tijdens de peilverlaging in de periode 15 juli - 1 oktober 2016 vielen de ondiepe delen in het gebied droog en bleven alleen de Oude Rijn-geul en het diepe deel van de Jezuïetenwaai watervoerend. Vóór, tijdens en na de droogval zijn metingen uitgevoerd aan de waterbodem en de vegetatiestructuur.
Door de peildaling vielen de ondiepe waterbodems in mindere of meerdere mate droog. Open water bleef alleen aanwezig in de Oude Rijnloop zelf en in het diepe deel van de Jezuietenwaai. De droog-gevallen waterbodems droogden in verschillende mate uit.
Droogval had een sterke invloed op de bodemchemie. Oxidatie van ammonium en organisch stikstof leidde tot zeer hoge nitraatconcentraties in het poriewater, die na afloop weer deels verdwenen door reductie tot N2-gas of door uitspoeling. Het lijkt erop dat veel fosfaat vrijkwam bij de afbraak van organisch materiaal, maar extra vastlegging van fosfaat gedurende de droogvalperiode werd echter niet waargenomen. Ook de lage sulfaatconcentraties vóór droogval namen tijdens de droogval zeer sterk toe, mogelijk door oxidatie van pyriet (ijzersulfides). Vooral door de vrijgekomen sulfaat en calcium steeg het EGV fors tijdens de droogval. De sulfaatconcentratie was meteen na de herinundatie veel hoger dan vóór de droogval, maar daalde daarna weer naar lage waarden. De conclusie is dat de effecten van droogval op N, P en S tijdelijk zijn, en door de afbraak van organische stof pas na her-haalde droogval zichtbaar zullen worden.
Met het droogvallen van de bodem stierf een groot deel van de aanwezige watervegetatie bovenronds af. Drijfbladplanten zoals Gele plomp en Watergentiaan bleken de droogval echter te overleven van-wege de wortels die wat dieper in het vochtige sediment begraven liggen. Ook was er veel sterfte onder schelpdieren (zwanenmossels en poelslakken); vissterfte van enige omvang kon niet worden geconstateerd. Een jaar na de droogval was het areaal drijfbladplanten duidelijk toegenomen, maar de dichtheid was op veel plaatsen lager.
Op de drooggevallen waterbodems trad een massale kieming op van diverse plantensoorten. Helo-fyten kiemden overal op drooggevallen delen; met name Grote lisdodde kwam massaal op. Locaal was ook massale kieming van Mattenbies te zien. Kiemplanten van Riet kwamen mondjesmaat op, wat waarschijnlijk samenhangt met het late tijdstip van droogval. In de zomer van 2017 bleken de gekiemde helofyten, zoals Mattenbies, lisdodden en Riet, zich alleen binnen exclosures (bescherming tegen vraat door watervogels) goed te ontwikkelen. Van de emergente soorten was alleen Moeras-zuring nog veel aanwezig. Riet breidde zich plaatselijk uit over de drooggevallen vooroevers. Deze uitbreiding was echter beperkt tot een zone van maximaal 3 m waarin verspreid rietscheuten uit ondergronds rhizoom opkwamen. In 2017 was deze uitbreiding alweer sterk teruggedrongen door begrazing.
Uit het onderzoek komen de volgende conclusies naar voren: