Fungi - Dikarya - Basidiomycota - Agaricomycotina - Dacrymycetes - Dacrymycetales - Dacrymycetaceae - Calocera - Calocera cornea
(Batsch) Fr., Stirpes Agri Femsionensis: 67 (1827)
Foto's © Alina & Chris Billekens.
In Peel en Maas een algemene soort.
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Het Geel hoorntje (Calocera cornea) is een zwam uit de familie Dacrymycetaceae. Bij droog weer krimpt deze zwam in tot een harde, hoornige massa, maar regenereert weer in vochtiger omstandigheden. Het gelatineuze, cilindrische vruchtlichaam van het geel hoorntje is tot 1,2 cm hoog. Onder gunstige omstandigheden is het glad en kleverig. Het heeft weinig of geen vertakkingen en onderscheidt zich onder andere hierin van het kleverig koraalzwammetje (Calocera viscosa). De kleur is dofgeel tot oranjegeel, vaak met bruinige punten. Het Geel hoorntje komt voornamelijk voor op ontschorste, vermolmde takken en stammen van loofhout. Vruchtlichamen kunnen worden gevonden vanaf juni tot het begin van de winter (november).
Dit artikel maakt gebruik van materiaal uit het Wikipedia-artikel "Geel hoorntje", uitgebracht onder de Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen. Er is misschien inhoud weggelaten uit het origineel maar er is geen inhoud gewijzigd of toegevoegd.
Clavaria cornea - Batsch - Elenchus fungorum: 139 (1783)
Clavaria aculeiformis - Bulliard - Herbier de la France 10: t. 463:4 (1790)
Ramaria medullaris - Holmskjold - Beata ruris otia fungis danicis 1: 79, t. 19 (1790)
Clavaria cornea var. aculeiformis - (Bulliard) Persoon - Synopsis methodica fungorum: 596 (1801)
Corynoides cornea - (Batsch) Gray - A natural arrangement of British plants 1: 654 (1821)
Tremella aculeiformis - (Bulliard) Persoon - Mycologia Europaea 1: 106 (1822)
Calocera cornea - (Batsch) Fries - Stirpes Agri Femsionensis: 67 (1827)
Calocera cornes - (Batsch) Fries - Stirpes Agri Femsionensis: 67 (1827)
In de meest eenvoudige vorm is het Geel hoorntje eigenlijk niet veel meer dan een rechtop staand, cilindrisch vruchtlichaam met een tamelijk spitse punt. De punt kan omgebogen zijn en is geregeld gevorkt vertakt. Ze zijn 10 tot 15 mm hoog en geheel oranjegeel van kleur. Het steeldeel is iets valer. Er is verder nauwelijks onderscheid te zien tussen de steel en het fertiele deel. Het fertiele deel is niet tot weinig breder dan de steel. Het Geel hoorntje kent ook een knotsvormige variant waarbij het fertiele deel wel duidelijk breder is dan de steel. Het fertiele deel kan dan ovaal, knots- tot lancetvormig zijn. De vruchtlichamen staan in (dichte) groepen, meestal los van elkaar, maar ze kunnen ook met de basis tegen elkaar aangegroeid zijn. De sporen zijn gemiddeld 7-10 mm lang en hebben geen of 1 sept in het midden. Vaak is een deel van de sporen iets ingesnoerd. Het Gaffelhoorntje (C. furcata) die uitsluitend op naaldhout groeit, lijkt sterk op het Geel hoorntje, die ook op naaldhout kan voorkomen. Het vertakt zijn van het vruchtlichaam, dat wel eens als onderscheidend kenmerk tussen beide soorten gebruikt wordt, is niet bruikbaar. Ze zijn uitsluitend betrouwbaar van elkaar te onderscheiden wanneer de sporen gemeten worden. De sporen van het Gaffelhoorntje zijn gemiddeld 10-13 mm lang en kunnen 1 tot 3 septen in de sporen hebben. De knotsvormige variant van het Geel hoorntje lijkt sprekend op het Knotshoorntje (C. glossoides). Ze zijn uitsluitend microscopisch van elkaar te onderscheiden. Zie Calocera glossoides.
Roeland Enzlin, 2021 CC-BY-SA 3.0
(bron: NMV Verspreidingsatlas Paddenstoelen, (zie onder links)Het Geel hoorntje komt in bijna heel Nederland algemeen voor. Alleen in de open gebieden waar vrijwel geen dood hout ligt, zul je de soort met moeite vinden. De vruchtlichamen groeien op ontschorst, vochtig en verrot loofhout en soms op naaldhout; vaak dikkere takken, stammen of stronken. Eik wordt het meest genoemd, gevolgd door populier, Beuk en berk. Onder naaldhout zijn den en spar favoriet. Het is niet bekend hoe vaak de knotsvormige variant in Nederland is gevonden door verwisseling met het Knotshoorntje.
Roeland Enzlin, 2021 CC-BY-SA 3.0
(bron: NMV Verspreidingsatlas Paddenstoelen, (zie onder links)Calocera, sleutel in het Phragmo Project van de Nederlandse Mycologische Vereniging (NMV)/ Koninklijke Vlaamse Mycologische Vereniging (KVMV)
Arnolds, Chrispijn & Enzlin (2014) -Hoofdstuk 25 Loofbossen op allerlei bodemtypen. Ecologische Atlas Paddenstoelen Drenthe 3: 118 (met illustratie)
Antonissen, I., De Haan, A., De Haan, M., De Meulder, H. & Van de Put, K (1990) - De mycoflora van het Zoerselbos. Sterbeeckia 15
Breitenbach, J. & Kränzlin, F. (1986) - Fungi of Switzerland. Volume 2: Non-Gilled Fungi. Verlag Mykologia: Luzern, Switzerland. 412 p.
Dam & Kuyper (2016) - Veldgids paddenstoelen II: 101 (met foto)
Desjardin, D.E., Wood, M.G. & Stevens, F.A. (2015) - California Mushrooms: The Comprehensive Identification Guide. Timber Press: Portland, OR. 560 p.
Ellis, M.B. & Ellis, J.P. (1990) - Fungi without Gills (Hymenomycetes and Gasteromycetes). Chapman and Hall: London, England. 329 p.
Enzlin, R. (2021) - Het ‘Nephoorntje’, een echte bedrieger. Coolia 64(3): 167-170
Eyssartier & Roux (2013) - Guide Champignons France Europe: 1014
Gilbertson, R.L. (1974) - Fungi That Decay Ponderosa Pine. University of Arizona Press: Tuscon, AZ. 197 p.
Hansen & Knudsen (1997) - Nordic macromycetes 3: 91
Hauerslev, K. (1999) - New and rare species of Heterobasidiomycetes. Mycotaxon 72: 465-486
Jülich, W. (1984) - Die Nichtblätterpilze, Gallertpilze und Bauchpilze. Kleine Kryptogamenflora Band IIb/1. Gustav Fischer Verlag, Stuttgart
Keizer (1998) - Geïllustreerde Paddenstoelenencyclopedie: 87
Kibby, G. (2017) - Mushrooms and toadstools of Britain & Europe. Volume 1
Krieglsteiner (2000) - Grosspilze Baden-Württembergs 1: 69 (met foto)
Lindsey, J.P. & Gilbertson, R.L. (1978) - Basidiomycetes that Decay Aspen in North America. J. Cramer: Vaduz. 406 p.
Lowy, B. (1971) - Flora Neotropica, Monograph No. 6, Tremellales. Hafner Publishing Company: New York, NY. 154 p.
Læssøe & Petersen (2019) - Fungi Temperate Europe 2: 1159 (foto)
Martin, G.W. (1944) - The Tremellales of the North Central United States and Adjacent Canada. University of Iowa: Iowa City, IA. 88 p.
Martin, G.W. (1964) - Revision of the North Central Tremellales. J. Cramer: Lehre. 122 p.
McNabb, R.F.R. (1965) - Taxonomic Studies in the Dacrymycetaceae II. Calocera (Fries) Fries. New Zealand Journal of Botany 3-1: 31-58
Meulder, H. de (2000) - Calocera cf. glossoides (Pers. : Fr.) Fr., Knotshoorntje, een uiterst zeldzame soort? AMK Mededelingen 2000-2
Put, K. van de (2014) - Basidiemorfologie bij Dacrymyces. Sterbeeckia 33: 41-44
Reid, D.A. (1974) - A monograph of the Britsh Dacrymycetales. Transactions of the British Mycological Society 62: 433-494
Reid, D.A. 1988. Calocera viscosa var. cavarae, a white variant of the species new to Britain. Transactions of the British Mycological Society 91(4): 705-707 (klik bovenaan scherm op "next page" voor volgende pagina)
Shirouzu, T., D. Hirose, D. & S. Tokumasu (2009) - Taxonomic study of the Japanese Dacrymycetes. Persoonia 23: 16-34
Shirouzu, T., Hosaka, K., Nam, K.-O., Weir, B.S., Johnston, P.R. & Hosoya, T. (2017) - Phylogenetic relationships of eight new Dacrymycetes collected from New Zealand. Persoonia 38: 156–169
Vesterholt (2004) - Danmarks Svampe: 55
Calocera cornea op internet: