Camminga 'n Konninga?

De geschiedenis van Friese koningen en het vooraanstaande geslacht Cammingha is een bijzonder verhaal. Rienck van Cammingha d' Olde leefde in de 16de eeuw van ongeveer 1540 tot en met 16 april 1584. Zijn overlijden (onder verdachte omstandigheden) was 2 dagen na de oprichting van de universiteit van Franeker (14 april 1584), 1 dag na inkwartiering van de nieuwe kapitein-generaal van Friesland en 3 maanden voor het overlijden van Willem van Oranje (10 juli 1584). Hij zou afgebeeld zijn op een fraai schilderij vol verwijzingen in Het Fries Museum. Dit zou zijn geschilderd door ene Adriaan van Cronenburgh. In 1857 bezit baron Haringsma te Leeuwarden echter een ander schilderij gesigneerd "Ghedaen Ao. 1590 door Anna Croneburgh". In Madrid bevinden zich vier andere door haar geschilderde portretten. Vrouwen heeft men echter weinig als kunstschilder in die tijd. Sinds 1934 menen kunsthistorici daarom dat die portretten niet door Anna, maar door een neef van haar vader, Adriaan van Cronenburg (1545-ca. 1604), geschilderd zijn. Deze signeerde viermaal de letter A (AAAA) plus een afkortingsteken boven de laatste A en was dus mogelijk analfabeet. Dit moet gelezen worden als: A drie A = Adriaan. De middelste A's zijn kennelijk ten onrechte voor een N gelezen wat dan de naam Anna zou opleveren. Kronenburg is een buitenplaats in Loenen aan de Vecht, alsmede een kasteel aan de Sont in Denemarken. Daar achter het Schagerrak betaalden schippers vroeger de Sonttol. Alle kapiteins die passeren registreren zich binnen voor de veilige koopvaart. De voornoemde Adriaen Cronenburgh is echter geboren in Noord-Holland, in de plaats Schagen. In Bergum woonde rond 1575 wel een secretaris bij de naam van Adriaen Cronenburch, is geconstateerd.

Goed dit verhalende kunstwerk, zie afbeelding, heeft dus die onbekende edelman voor die merkwaardige burcht staan, waarbij men toch denkt aan de Camminghaburgh bij Leeuwarden. Op de achtergrond is echter een imposante, ietwat arcadische berg geschilderd, die wel op goud lijkt. Het oranje herteleer van de jas, het oranje wapenkwartier, de oranje burcht, het oranje schittert je hier echt overal tegemoet. Een vergelijkbaar schilderij van Anthonis Mor van Dashorst heeft de afbeelding van een goudsmid met eenzelfde lederjascombinatie. Die jas oogt echter roder en van een gladder type leder. De jongeman moet het doen zonder leer bij een vistafel met de tekst "Anno Domini" en een 'onzeker' jaartal: 1332, 1352, 1532 of 1552. Fruit vormt het belangrijkste bezit, want de bergen zijn marginaal waarneembaar. Appeltjes, peertjes, pruimpjes en een klaverbloem. Bij hem is het gordijn voor de oranje burcht helemaal dichtgetrokken. De afkomst is onzeker, niemand kan het zien. De edelman draagt een flinke zak (met goudstukken) en heeft in zijn linkerhand mogelijk een zakje voor buskruit (Alfred Nobel). De jongeman toont de bloem (klaver). De stamboom krijgt in elke afbeelding een dominante positie. Vanuit het donkere bos, komt men in de open ruimte. De productie van hout en hertenvlees met oranje leder, is onhoudbaar. Het groene gordijn verbergt wat het eerder toonde. Het lijkt dus een familie-relatie-schilderij van een bastaard uit de familie Van Oranje die het maar met zijn fruitbomen en lapje weide moet zien te redden. Het appeltje van Oranje, de sinaasappel uit Spanje, is er echt niet meer bij.

Leeuwarden lag in de Romeinse tijd aan zee. Tot de Middeleeuwen werd Friesland door die Middelzee in twee delen verdeeld: Oostergo en Westergo. Noordergo en Zuidergo dateren uit de vroege Middeleeuwen. Leeuwarden is ontstaan uit drie terpen geheten Oldehove, Nijehove (aan het riviertje de Ee) en Hoek. Zo groeide het terpdorp uit tot de grootste stad van Friesland en kwamen er in de stad kloosters (Dominicanen, Minderbroeders en Foswerd) en hoofdelingen. Eerst de Minnema’s, toen de Unia’s, en later ook de Cammingha’s. 

In de rijke historie van Leeuwarden worden verder nog de Jelgera's genoemd. Het oudste onderdeel zou de Kammingaburg zijn, met een forse toren, waarvan aannemelijk is dat hij toch wel uit de 13de eeuw zou stammen. Het moet verder geen welvarende buurt geweest zijn, want het nabijgelegen 'Bylleghaerdelandt' werd door de Hertog van Saksen voor een hoger bedrag aan 'Jaertax' en 'Renthen' aangeslagen dan het veel grotere Camminghaburg met de daar omheen liggende  'Cammynghabuer'. In een aantekening schrijft Pieter Camstra in een overeenkomst van 1481: "dae gueden deer ik da hab toe Bijllegaerdelaent", over zijn heerlijke leventje aldaar (verwar deer niet met het hert of reindeer). De laatste vermelding van Camminghaburg dateert uit 1810 en betreft het 'afgebroken' kasteel in de Cambuurt. Elke steen is waarschijnlijk hergebruikt voor noodzakelijke nieuwbouw in de stad. Mogelijk voor de Cammingahuizen in de stad. Van Camminga schrijft men tot slot nog dat zijn geslacht in 1599 uitstierf bij een uitgeweken Minne van Cammingha naar Henegouwen. Hierna claimen velen vruchteloos al zijn bezittingen.

Henri II, kening Frankrijk

Charles IX, kening Frankrijk

De heren Camminga?, nu verkleedt als Franse, Keningen.

© 2014 F.N. Heinsius