PARENTEEL TEN CATE IV.bm Auguste H G van Heek
Auguste Helene Gerharde (Gus) van Heek
ouders: Gerrit Jan van Heek en Christine Friederike Meier
geboren: Enschede 29-9-1878
gedoopt:
overleden: Baden-Baden (Dld) 21-12-1944
begraven:
beroep:
woonplaats / adres: Baden-Baden (Haus Menschikoff, 1915-1944)
relatie: trouwt Enschede 7-2-1906
Constantin Carl Hermann Franz ("Hermann") Jungé
ouders: Maximilian Jungé en Luise Friederika Emma Dalton
geboren: Koningsbergen 26-12-1858
gedoopt:
overleden: Przasnysz (Polen) (gesneuveld) 16-7-1915
begraven: Baden-Baden 9-2-1916
beroep: Koninglich Preussischer Oberregieringsrat te Munster, Westfalen.
woonplaats / adres:
Friederike Jungé, 1906-2003, X Paul baron von Korff, VOLGT PARENTEEL TEN CATE V.eu
geboren: 1906
overleden: 2003
beroep:
woonplaats / adres:
relatie: trouwt
Paul baron von Schmiesing genannt Korff, geboren: 1904
overleden: 1977
beroep:
woonplaats / adres:
ouders:
Peter Paul Gerhard baron von Schmiesing genannt Korff, geboren:
overleden:
beroep:
woonplaats / adres:
relatie:
(niet weergegeven)
biografische aantekeningen
Gus van Heek (1878-1944)
Ze had een natuurlijke aanleg voor de schilderkunst.
In augustus 1899 verblijft zij met haar moeder op het Duitse Waddeneiland Nordeney om te kuren.
Uit de nalatenschap van haar vader verkrijgt zij in 1922 het erf Menzo Keizer en wat grond.
Uit een bericht van Peter von Korff:
"Op zoek naar schetsen, brieven, herinneringen en informaties van mijn grootmoeder Auguste Junge-van Heek vond en ontving ik zes gedichten van haar. Een groote vondst! Het besef, dat hier niet alleen maar een schilderes, maar ook een dichteres werksam is geweest levert het volgende gedicht :
's- Heerenberg, 1939
Zwaar ligt de winter op woud en op weiden.
Koud dekt een wade de verste heiden.
Een Noordewind giert om het hoog gebouw:
Schier bukt het zich in 't droeve nevelgrauw.
Zou 't mogelijk zijn, dat in deez' nachten
vol onheil zamelen zich de krachten,
die vol van nijd verlangen hun tribuut
op vastgestelde tijdsminuut,
die hunkeren naar een heksendans met vuur,
als op den Bloksberg in het middernachtelijk uur.
Door kale boomen ruischt een zucht,
een angstig sidderen doortrilt de lucht.
Een raaf vliegt krijschend om den toren.
't Geluid gaat in den wind verloren
en is verstomd...
Het onheil komt.
Straks, als de nacht haar schaduwen verbreidt
en donker haren mantel om zich spreidt.
Nog is 't geen middernacht; en doodstil kort te voren.
...Dan klinkt 't gebeier van den toren...
Ziet! Vonken steigen uit den top
van 't hooge dak naar boven op.
Een knettren! Razand met een spoed
verspreidt zich 't helsche vuur vol gloed.
Nog aangewakkerd door de orkaan
Grijpt het de oude balken aan.
Het wilde element
geen mededogen kent.
Het stort zich razend op zijn prooi:
Ach! ..Het kasteel in lichterlooi!
Ter hulpe! Wie kan 't ongeluk wenden
ter elfder ure redding zenden?
Men komt; en zonder vraag voor 't leven
veel mannen hunne krachten geven;
Hoe moordend 't vuur, hoe heet de gloed
zij redden't euwenoude goed.
Intusschen sissend nederdalen
van alle zijden waterstralen;
Vergeefs. 't Spat kokend in den oven
en kan het hellevuur niet doven.
Gebed stijgt op, dat geene ziel
het element ten offer viel.
Nu daagt de morgen. Deze dag
een rookwolk en een puinhoop zag.
Doch ziet! Niet alles is verloren:
Fier, onaantastbaar staat de toren.
Ook in deez' nacht, bij reuzenfakkelschijn
vloeide onverstoorbaar verder Vader Rijn.
Hoe menig slot heeft hij reeds zien vergaan,
in vuur en rok ten ondergaan.
Doch uit het hooge dichte riet
ruischt zacht en stil een troostrijk lied:
"Komt; zamelt Uwe krachten rasch
om te herrijzen uit de asch!
Het wonder weer geschiedt; na Golgatha
is ons het blijde Paaschfeest na.
De ketenen van ziektemachten
verbreken door de lentekrachten.
Wie pas nog zwak was, koortsig, krank
schouwt thans met 'harte vol van dank
naar 't nieuwe leven, dat alom
bestraald wordt door de lentezon.
En als dan straks in 't jonge hout
de koekoek roept, de merel bouwt,
het beekje langs het weiland vloeit,
Waar 't lelietje van dalen bloeit,
dan neemt Heer Jan zijn stok ter hand
te wand'len over veld en land,
waarbij hij opwaarts blikt naar boven:
Het woord ontbreekt, om God te loven.
*
A.G.v.H. Goede Vrijdag, 7 April, 1939
Constantin Junge (1858-1915)
Bij het uitbreken van de Eerste Wereld Oorlog op 1 augustus 1914 werd hij als reserve-officier bij de Garde Schutzen te Gro Lichterfelde onder de wapenen geroepen. Op 9 augustus 1914 vertrok hij met zijn bataillon vandaar naar het Westelijk front. Eind augustus naar Oost-Pruissen verplaatst, maakte hij onder Hindenburg de slagen aan de Alle mee, waarop plotseling een tweede verplaatsing naar Zuid-Polen volgde. Bij de daar plaats hebbende aanval op de Weichsel Linie werd hij op 12 oktober 1914 voor Iwangorod door de borst geschoten en levensgevaarlijk gewond. Door zorgvuldige verpleging en een verblijf in Meran herstelde hij van deze wond. In maart 1915 stelde hij zich opnieuw ter beschikking en nam als Bataillons Commandant in het 93ste Infanterie Reserve Regiment opnieuw deel aan de oorlog. Op 14 juli 1915 sneuvelde hij bij de aanvang van het grote offensief op de Narew-versterkingen ten Zuid-Oosten van Przassnisz in Noord Polen.
bronnen
https://www.genealogieonline.nl/genealogie-koek/I505.php
* 1915, 19-7: Prov. Overijsselsche en Zwolsche Crt: Tot ons diep leedwezen ontvingen wij heden het doodsbericht van onzen Schoonzoon en Zwager, den WelEd. Gestr. Heer HERMANN JUNGÉ, Majoor der Gardeschützen, op 16 Juli voor zijn vaderland gevallen in Noord-Polen. Familie G. J. VAN HEEK. Enschede , 17 Juli 1915. Geen rouwbeklag.
openstaande vragen / discussie