Geschiedenis van de persfotografie
...met dank aan de Volkskrant & nrc.next...

De redactie kijkt straks mee door de lens

Antoine Stallenberg, technisch manager van persbureau Reuters: ‘Toen we halverwege de jaren tachtig het fotoagentschap UPI kochten, duurde het minstens twee uur voordat een foto wereldwijd was verspreid.

‘Als een foto was gemaakt, moest eerst de film worden ontwikkeld en een afdruk worden gemaakt. Dan werd de foto ingescand en via een analoge telefoonlijn naar Reuters geseind. Een zwartwitfoto seinen kostte acht minuten, een kleurenfoto drie keer zo lang. Nadat bij Reuters de kwaliteit was beoordeeld en van codes voorzien, werd hij doorgestuurd, weer via dezelfde trage lijnen. Een kleurenfoto versturen kostte alleen al 48 minuten.

‘Rond 1988 verstuurden we ongeveer drie kleurenfoto’s per dag en twintig zwartwitte. Anno 2006 sturen we er dagelijks duizend, waaronder archiefbeelden. Tussen het versturen van bestanden door de fotograaf en de verspreiding wereldwijd door Reuters zit in de regel hooguit een paar minuten en het kán in seconden.

‘In het analoge tijdperk vlogen onze fotografen eerste klas, omdat ze dan onbeperkt apparatuur – camera’s, lenzen, doka-benodigdheden, een zware fotofax – mochten meenemen. Nu is de technische verwerking verschoven naar Reuters zelf. Het merendeel van onze technische ondersteuning is, net als de fotoredactie, geconcentreerd in Singapore.’

Stallenberg voorziet als een belangrijke volgende stap bij de digitalisering van de persfotografie het ‘remote meekijken’ met de fotograaf. Concreet betekent het dat de fotoredactie vanuit Singapore kan meekijken door de lens van de fotograaf die werkt in oorlogsgebied Libanon of langs een WK-voetbalveld in Zuid-Afrika. Op die manier kan de redactie de fotograaf instrueren, zoals televisieregisseurs dat nu al doen met cameralieden.

De volgende stap, waarbij de redacteur de bediening van de camera overneemt van de fotograaf, komt dan binnen handbereik.

unforgettable photos

Algemeen Hollands Fotopersbureau (General Dutch Photo Press Agency)

Home

Geschiedenis van de persfotografie

Door Arno Haijtema 

De schrijvende journalist is door de jaren een paar keer van instrument veranderd: pen, typemachine, computer. Ook zijn fotograferende collega moet moeite doen de technische ontwikkelingen in zijn vakgebied bij te houden. Daardoor wordt hij regelmatig gedwongen zijn werk inhoudelijk aan te passen. Grootste voordeel van al die vernieuwingen: tijdwinst.

Januari 1839

De Fransman Daguerre ontdekt een methode om afbeeldingen op zilver- en koperplaten vast te leggen. De fotografie is geboren. Een half jaar na de openbaarmaking van zijn vondst koopt de Franse staat het patent van Daguerre en doet het procédé, als ode aan de vooruitgang, aan de wereld cadeau. Van Daguerre is de daguerreotypie afgeleid, een koperplaatje met een afbeelding, veelal van een persoon. Duplicaten zijn niet mogelijk, de belichtingstijd is lang. Als na verloop van enkele jaren de belichtingstijd is bekort tot minuten, poseren mensen met hun arm leunend in steunen en hun nek vastgeklemd om beweging (en daardoor onscherpte op de foto) te voorkomen.

1841

De Engelsman William Henry Fox Talbot ontdekt het negatief-positief-procédé. Door gebruikmaking van negatieven (eerst van chemisch geprepareerd papier, later van glas, weer later van film) wordt een afbeelding reproduceerbaar.

Amateurbeelden rukken op

Het einde van de fotojournalistiek is al vaker voorspeld - en uitgebleven. Maar gaat de professionele fotograaf nu dan definitief achter de horizon verdwijnen? Maakt het mobieltje met camera en supersnelle verzendingsmogelijkheden de fotojournalist overbodig? Bijna iedereen heeft z’n mobieltje 24 uur per dag bij zich en het is een kwestie van weinig tijd tot die bijna net zo veel pixels heeft als de camera van de professionele dagbladfotografen. Geen gebeurtenis zo klein of er staat wel iemand bij om haar met het mobieltje te registreren. Ook het wereldnieuws - de moord op Theo van Gogh, de aanslagen in de Londense metro - wordt mede door amateurs-met-mobieltjes vastgelegd en via de massamedia verspreid.

Het wachten is op het slimme bureautje of de zakelijk ingestelde krant die zich opwerpt als bemiddelaar of meldpunt voor nieuwsfoto’s van amateurs. Stel de leveranciers wier inzending wordt gepubliceerd een beloninkje in het vooruitzicht, en geen duurbetaalde professional (die vaak net in A is als het nieuws zich in B voltrekt) hoeft nog uit te rukken voor moord, brand, aanslag of ongeval.

Is er reden tot wanhoop voor de fotoredactie en moeten de fotografen voor het einde van hun professie vrezen? Vooralsnog lijkt wanhopen ongegrond. Het gebeurt nog maar zelden dat de kwaliteit van amateurfoto’s zo goed is dat ze op krantenpapier worden afgedrukt. Vooral bij exclusieve fotografische getuigenissen - de moord op Van Gogh, terreuraanslagen, de mishandeling van Irakezen in de Abu Graib gevangenis, de Tsunami - wijkt het belang van technische kwaliteit voor de nieuwswaarde. En toch blijven de professionele fotografen zich bij het wereldnieuws nog steeds naar de plek des onheils spoeden.

Amateurbeelden hebben de charme van het ooggetuigeverslag. Iedereen stuurt met het grootste gemak zijn foto’s de wereld over - en dus ook naar de krant. Toch zullen die foto’s waarschijnlijk niet terug te vinden zijn in de krant. Meestal wegen de voordelen - de directheid en de snelheid waarmee ze het nieuws zichjtbaar kunnen maken - niet op tegen de nadelen: de meestal amateuristische, gebrekkige kwaliteit.

Op websites van kranten zullen amateurfoto’s de eerste honger naar nieuwsbeelden -foto’s en videofilmpjes- steeds vaker kunnen stillen. Maar in de gedrukte krant, waar de lezer achtergronden, overzicht en inzicht verlangt, zal de roep om kwaliteitsfoto’s blijven klinken. Wellicht heeft de stortvloed aan amateurbeelden die via internet over de nieuwsconsument wordt uitgestort inflatie tot gevolg. En dan zal de krantenlezer hunkeren naar professionele foto’s. De fotograaf onderwscheidt zich van de amateur door constant vakmanschap en talent. Dat was in het verleden zo. En dat blijft zo.
Jaren veertig, 19de eeuw

De kwaliteit van de fotografie neemt razendsnel toe. Pioniers als de Fransman Félix Nadar experimenteren met nieuwe technieken. Nadar is de eerste die probeert vanuit zijn luchtballon foto’s vanuit vogelperspectief te maken. Aanvankelijk mislukken de opnamen om onduidelijke redenen keer op keer. Totdat Nadar ontdekt dat de gassen die uit de ballon ontsnappen het chemische proces van het ontwikkelen van foto’s beïnvloeden. Enkele jaren later maakt Nadar een ballonvaart boven Amsterdam. Die wordt vastgelegd door de Nederlandse fotopionier Pieter Oosterhuis. Deze Amsterdammer specialiseert zich in stereofotografie, waarmee door gebruikmaking van dubbelopnamen, foto’s met de illusie van driedimensionaliteit wordt gecreëerd. In de jaren zestig fotografeert Nadar de catacomben van Parijs. Hij gebruikt magnesiumlicht om de duizenden en duizenden schedels en knekels die in het onderaardse zijn opgestapeld te belichten. Bovendien groeit Nadar uit tot dé portretfotograaf van de Franse intellectuele elite.Midden jaren veertig ziet de eerste publicatie die geïllustreerd is met foto’s het licht: in Engeland verschijnt The Pencil of Nature, met onder meer een foto van de Westminster Abbey.

Jaren vijftig

Het visitekaartje, een fotoportret van meestal 6 x 9 centimeter, beleeft een immense populariteit. De cartomania brengt mensen ertoe een bedrag dat (anno 2006) wel 1000 euro vertegenwoordigt te besteden aan een studioportret. In 1855 maakt de Engelsman Roger Fenton de eerste oorlogsfoto’s. Hij maakt portretten van militaire bevelhebbers in de Krimoorlog en fotografeert achter de linies. Strijdtaferelen maakt hij niet.

Jaren zestig

De Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865) wordt uitvoerig door fotografen gedocumenteerd. De foto’s worden niet via de media verspreid, maar hebben in eerste instantie een historisch doel. Wel dienen de foto’s als voorbeeld voor hout- en staalgravures die in kranten worden afgedrukt. De foto’s worden geëxposeerd en in musea en bibliotheken bewaard. Daarnaast verwachten veel fotografen dat de foto’s van het slagveld ook commercieel succesvol zullen zijn. Maar de dikwijls gruwelijke beelden van lijken vinden geen aftrek. Een van de beroemdste fotografen van de Amerikaanse burgeroorlog is Alexander Gardner.

Jaren zeventig

De belichtingstijd voor een foto-opname loopt terug tot honderdsten van seconden. De Engelse fotograaf Eadweard Muybridge plaatst honderden camera’s op één lijn, verbindt de ontspanners met draden en laat een paard galopperen in een lijn evenwijdig aan die van de camera’s. De benen van het paard die de draden raken, zetten het ontspanningsmechanisme van de camera’s in werking. Een sequentie van foto’s maakt voor het eerst de exacte motoriek van een galopperend paard zichtbaar. In 1887 publiceert Muybridge zijn beroemde studie Animal Locomotion.

Jaren tachtig

De uitvinding van de droge plaat maakt het mogelijk negatieven te prepareren lang voordat de foto's worden gemaakt. Ook direct ontwikkelen is niet meer nodig. Steeds meer kan de fotocamera fungeren als oog op de wereld. Antropologen maken dankbaar gebruik van die mogelijkheid om exotische culturen in Europa zichtbaar te maken.

1884

George Eastman ontwikkelt in Rochester, New York, een lichtgevoelige film. Twee jaar later brengt Eastman de eerste handcamera op de markt: de Kodak. Zijn slogan: You press the button, we do the rest. In 1901 brengt Kodak met de beroemde Brownie de camera voor de massa binnen handbereik.

1886

Voor het eerst worden foto’s in een Franse krant, Le Journal Illustré, gepubliceerd. Het zijn foto’s van Nadar. Twee jaar eerder publiceerde de Duitse Illustrierte Zeitung opnamen van manoeuvres van het Pruisische leger; de allereerste foto’s in een krant. Vanaf de jaren tachtig maken drukkerijen geleidelijk aan meer gebruik van rasterclichés. Het is een drukmethode waarbij foto’s worden ‘vertaald’ naar talrijke minuscule puntjes. Die vormen gezamenlijk de afbeelding. Door toepassing van het rastercliché wordt het mogelijk tekst en foto’s op één pagina tegelijk af te drukken. Voor de persfotografie is de introductie van het rastercliché een historische mijlpaal.

1907

Arthur Korn introduceert het principe van fototelegrafie. Foto’s worden omgezet in elektrische pulsen, die via telefoonlijnen worden verzonden. Aan de ontvangende kant van de lijn wordt de puls, met aanzienlijk kwaliteitsverlies, weer omgezet in beeld. Zo wordt verspreiding van foto’s over grote afstanden mogelijk. Het duurt nog tot 12 mei 1914 tot een krant in de dagelijkse praktijk gebruik maakt van fototelegrafie. De Franse krant Le Journal valt die eer te beurt. Het apparaat heeft de omvang van een flinke koffer, de transmissie van een zwartwitfoto duurt vier minuten. Het duurt tot na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) tot fototelegrafie op grote schaal wordt toegepast. De kwaliteit van de geseinde foto’s blijft overigens uitermate schamel door de gebrekkige druktechnieken. Pas in de jaren tachtig van de twintigste eeuw wordt offset-druk gemeengoed en verbetert de kwaliteit van de foto’s.Ook in 1907 wordt de eerste kleurenfilm, de Autochrome, op de markt gebracht door de gebroeders Lumière. Ze stonden tevens aan de wieg bij de geboorte van de cinematografie.  

'Fotografie is een massaproduct geworden'

Fotograaf Leo Erken (1964) maakte de overgang van de analoge naar de digitale fotografie aan den lijve mee. Hij schreef een stukje wereldgeschiedenis toen hij met een collega van NRC Handelsblad in 1991 voor de Franse krant Libération naar Slovenië en Kroatië reisde. ‘We waren heel naïef. We wilden de onafhankelijkheidsfeestelijkheden fotograferen. Apparatuur om foto’s te verzenden hadden we niet meegenomen. Dat gesjouw leek ons niet nodig, we hadden nergens haast mee. Maar al de eerste nacht in Ljubljana zagen we hoe tanks over auto’s heenreden. Er werd geschoten, er vielen doden. En vlak bij ons stortte een helikopter neer. Ik maakte foto’s van de verkoolde lijken. En een van een hand, waarvan ik toen vond dat die het geweld op een dramatische wijze zichtbaar maakte.'

Erken was getuige van het begin van de burgeroorlog in Joegoslavië – maar had niet de middelen zijn foto’s wereldkundig te maken. ‘We hadden contact met een fotograaf van Reuters. Die wist ergens een fotoscannertje op de kop te tikken, een vergroter en chemicaliën. We improviseerden enorm, maar uiteindelijk lukte het de foto’s bij Libération in Parijs te krijgen.’

Het net opgerichte fotoagentschap Hollandse Hoogte in Amsterdam, waarbij Erken is aangesloten, zat te schreeuwen om het exclusieve materiaal. Maar inmiddels had Libération alle films van Erken laten overbrengen naar Parijs om vergewist te zijn van betere beeldkwaliteit. Erkens vriendin reed heen en weer naar Parijs om de foto’s bij Hollandse Hoogte te krijgen.

De gevolgen van de midden jaren negentig ingezette digitalisering zijn enorm, zegt Erken. ‘Vroeger werd een groot deel van de onkosten bepaald door het inhuren van koeriers en het versturen van pakketten. Zodra je tien foto’s had, maakte je tweehonderd afdrukken. Die voorzag je van bijschriften en deed je in mapjes. Koeriers brachten die bij de kranten langs, en dan hoopte je maar dat ze je werk publiceerden.

‘Je bouwde een band op met je opdrachtgever. Ze gebruikten je nieuwsfoto’s, maar putten ook vaak uit je archief. Per maand waren mijn inkomsten uit archiefverkoop wel twee- tot drieduizend gulden. Dat gaf me een solide basis. Nu worden de kranten bestookt met foto’s. Elke fotograaf wordt beoordeeld op zijn laatste foto en hij merkt nog maar weinig van loyaliteit. Fotografie is een massaproduct geworden.’
1924

De Volkskrant kondigt op de voorpagina aan wekelijks bij wijze van attractie een ‘photo-pagina’ te gaan maken die de ‘voornaamste gebeurtenissen in binnen- en buitenland in beeld brengt’. Op 8 maart verschijnt de eerste.

1925

De eerste Leica kleinbeeldcamera komt op de markt. De camera wordt geladen met rolfilm op 35mm-formaat, overeenkomend met dat van de cinema. De camera is uiterst handzaam, ijzersterk, onopvallend in gebruik en beschikt over een formidabele lens. In een periode waarin veel fotografen nog met glasnegatieven en zware camera’s op statief werken, betekent de introductie van de Leica een revolutie. De mobiliteit en slagvaardigheid van fotojournalisten nemen met sprongen tegelijk toe. Ook anno 2006 praten nog veel fotografen over de (slechts mondjesmaat gemoderniseerde) Leica alsof het hun eerste liefde betreft.

1927

De eerste flitsblokjes komen op de markt. Samen met de komst van de compacte Leica vormt dit het begin van de Gouden Eeuw van de fotojournalistiek, die tot in de jaren vijftig zal duren. Grote namen uit die bloeiperiode zijn Robert Capa, Eugene Smith en Margaret Bourke-White. Bladen als Life, Sports Illustrated en Paris Match bereiken met hun fraai gedrukte, door fotografie gedomineerde uitgaven grote oplagen.

Jaren dertig en veertig

Capa verwerft roem met zijn reportages over de Spaanse Burgeroorlog, de Tweede Wereldoorlog en D-Day, 6 juni 1944, de invasie in Normandië. Met de eerste troepen landt Capa op Omaha Beach. Capa’s legendarische ‘bewogen’ foto’s maken de angst van de soldaten in de branding, en onder vuur van de Duitsers, voelbaar. Twee filmpjes met 36 opnamen worden vanuit Normandië naar het kantoor in Londen van Capa’s opdrachtgever Life gebracht. In het laboratorium maakt een medewerker een fout waardoor de films tijdens het ontwikkelen oververhit raken. Slechts 11 van de 72 foto’s van Capa blijven bewaard.

1963

Polaroid komt met de eerste instant kleurenfilm. Voor het eerst kan een foto-afdruk worden gemaakt zonder tussenkomst van een laboratorium. Polaroid verpakt de benodigde ontwikkel- en fixeerchemicaliën in een plat reservoir, ter grootte van de foto. Tijdens de opname komt de inhoud van het reservoir vrij en korte tijd later wordt de opname zichtbaar.

Jaren tachtig

Sony brengt in 1981 een semi-digitale camera uit, de Mavica. Opnamen worden bewaard op een diskette en dienden te worden bekeken op een (analoog) televisiescherm.

In de jaren tachtig gaan kranten massaal over op offset-druk. Tekst en afbeeldingen worden niet meer rechtstreeks vanaf een plaat gedrukt. Bij offset (‘over-zetten’) wordt beeld van een plaat overgezet op een vlakke rubberdoek, die de pagina-afbeelding stempelt op papier. De drukkwaliteit en kleurmogelijkheden nemen als gevolg van deze Amerikaanse vinding enorm toe.

Persbureau Reuters koopt het fotoagentschap UPI (United Pictures International) op en verwerft daarmee een belangrijke positie in de internationale fotojournalistiek. Met AP (Associated Press) en het Franse AFP groeit Reuters uit tot de belangrijkste leveranciers van nieuwsfotografie aan de massamedia.

Jaren negentig

Kodak introduceert de eerste digitale camera voor commerciële doeleinden, de peperdure DCS 100. Kenmerkend voor de digitale fotografie is het ontbreken van film; in plaats daarvan komt een lichtgevoelige sensor, die licht omzet in elektronische data. Voor fotojournalistieke toepassingen zijn de digitale camera’s nog niet geschikt; de sensoren creëren kleine bestanden, zodat de foto-opnamen snel aan technische kwaliteit inboeten naarmate ze groter worden afgedrukt.

Rond 1993 krijgen fotografen de beschikking over negatievenscanners. Daarmee kunnen opnamen worden vertaald naar digitale bestanden. Die worden naar een printer gestuurd bij de opdrachtgever (zoals krant, tijdschrift en persbureau), die de foto uitspuugt. De kwaliteit laat nog veel te wensen over.

Rond 1994 kan de negatievenscanner worden aangesloten op een laptop. Met die draagbare computer kan de fotograaf zijn foto’s technisch bewerken (vergelijkbaar met het werk dat hij in het verleden in de donkere kamer uitvoerde ten einde foto’s optimale zeggingskracht mee te geven). Internet is in opkomst. Veel fotografen weten de oprit naar de digitale snelweg snel te vinden, maar de opdrachtgevers hebben daar meer moeite mee.

2000 – 2006

Steeds meer fotojournalisten maken de overstap naar digitale fotografie. Voor specifieke opdrachten – zoals portretten en uiterst gedetailleerde foto’s bedoeld voor druktechnisch hoogwaardige toepassing (zoals bij glossy’s) worden nog wel geregeld films gebruikt. Het aanbod van foto’s door persbureaus stijgt explosief. Komen in 2002 op drukke dagen 1300 foto’s binnen bij de fotoredactie van de Volkskrant, in 2006 wordt het aantal van tienduizend een enkele keer al overschreden. Gemiddeld zijn het vijfduizend foto’s uit alle hoeken van de wereld, die dikwijls al enkele minuten nadat ze zijn gemaakt op de beeldschermen van redacties prijken.

Voor deze productie is onder meer gebruik gemaakt van informatie van Flip Bool van het Nederlands Foto Archief, Frits Gierstberg van het Nederlands Fotomuseum, Een Nieuwe Kunst (over de nationale fotocollectie van het Rijksmuseum, onder redactie van Matti Boom en Hans Rooseboom), The J. Paul Getty Museum Handbook of the Photographs Collection en Toen ik fotograaf was van Félix Nadar.