Je kind helpen met tijdsbesef
· Spreek met je kind over tijd en koppel het aan dagelijkse activiteiten, want dan worden ze duidelijk voor hem: wanneer is morgen? Morgen is als je één keer geslapen hebt? Woensdag is als het een half dagje school is. De zomer is als we op vakantie gaan naar zee. Wanneer vallen de bladeren van de bomen en wanneer ligt er soms sneeuw?
· Werk samen met je kind in de tuin. Zo help je hem om tijdsbesef over een langere tijd te ervaren: bloembollen, sla, aardbeien, aardappelen planten. Hierbij werk je dan ook aan de zorg voor planten en natuur.
· Laat je kind vaste ritmes ervaren door er thuis in te lassen,
bv. elke dag een kalenderblaadje afscheuren,
elke avond een verhaaltje voorlezen en vaste tijdstippen om te eten.
· Met een kalender wordt de tijd duidelijker en krijgt een kind greep op
het tijdsverloop. Geef hierop gebeurtenissen aan of laat je kind erop tekenen:
verjaardag, Sinterklaas, Kerstmis,…
· Gebruik een zandloper, chronometer of keukenwekker om hem te helpen het tijdsverloop te ervaren
· Gebruik een klok; de grote wijzer is duidelijk voor een kind: als de wijzer daar staat, gaan we eten. Als je dit koppelt aan ervaringen, zal je kind nog beter de tijdsduur leren inschatten: samen koekjes of cakejes bakken
· Je kunt een tijdsklok of chronometer ook gebruiken om een kind sneller te leren werken: probeer vandaag het record van vorige keer te breken
Je kind helpen met ruimtelijk inzicht
· Laat je kind regelmatig zeggen waar iets staat of waar hij zich bevindt
· Gebruik zelf regelmatig ruimtelijke begrippen als naast, op, onder, links, rechts en boven
· Speel veel met blokken en constructiemateriaal en laat je kind regelmatig constructies nabouwen en benoem samen met hem de ruimtelijke relaties
· Laat je kind puzzelen
· Benoem bij het aan- en uitkleden niet alleen de verschillende lichaamsdelen, maar ook waar ze zich bevinden: boven, onder, links, rechts, in het midden
· Laat je kind in alle richtingen experimenteren en bewegen. Laat hem bouwen in de hoogte, in de breedte, naar zich toe of van zich af en laat hem verwoorden wat hij doet
· Geef opdrachtjes met ruimtelijke begrippen: “ga de doos halen die op het kleine tafeltje naast het bed staat”